ECLI:NL:CRVB:2020:3411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
16/5895 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WGA-loonaanvullingsuitkering van een betrokkene die sinds 2009 arbeidsongeschikt is. De betrokkene, die werkzaam was als vakman in de grond-, weg- en waterbouw, heeft in 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 75% werd vastgesteld. In 2014 werd deze uitkering omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering met een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.

Na een melding van verslechterde gezondheid door de betrokkene in 2015, heeft het Uwv vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid niet was gewijzigd. Appellante, de werkgever van de betrokkene, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelde dat de klachten van de betrokkene duurzaam waren en dat hij in aanmerking moest komen voor een IVA-uitkering. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft een deskundige benoemd die concludeerde dat er geen medische grondslag was voor verdergaande beperkingen dan die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgesteld. De deskundige oordeelde dat de betrokkene in staat was om de geselecteerde functies, waaronder die van schoonmaker, te vervullen. De Raad heeft de conclusies van de deskundige onderschreven en het hoger beroep van appellante afgewezen, waarbij de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

16.5895 WIA

Datum uitspraak: 29 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juli 2016, 16/290 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Namens appellante zijn verschenen mr. Van Zijl en drs. J.M.W.N. Derks. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
Het onderzoek is heropend na de zitting, waarna de Raad verzekeringsarts R. Ouwens
van Ergatis als deskundige heeft benoemd.
De deskundige heeft op 4 februari 2020 een rapport uitgebracht. Hierop hebben partijen gereageerd. De deskundige is om een nadere reactie gevraagd.
De deskundige heeft op 27 augustus 2020 nader gerapporteerd.
De meervoudige kamer van de Raad heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 15 augustus september 2009 is [betrokkene] (betrokkene) met lichamelijke klachten
uitgevallen voor zijn werk als vakman grond-, weg- en waterbouw (GWW) voor 41,79 uur per week bij appellante.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv betrokkene met
ingang van 13 augustus 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 75%. Met ingang van 13 oktober 2014 heeft het Uwv aan betrokkene een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de arbeidsongeschiktheidsklasse is vastgesteld op 65 tot 80%.
1.3.
Op 9 maart 2015 heeft betrokkene een formulier voor het melden van verslechterde
gezondheid ingediend. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 7 augustus 2015 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokkene niet is gewijzigd.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 augustus 2015 en heeft gesteld
dat de klachten van de betrokkene duurzaam zijn te achten en dat hij in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
1.5.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft een verzekeringsarts bezwaar en
beroep dossierstudie verricht en de informatie van de behandelend sector bestudeerd. Deze verzekeringsarts heeft, onder verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige protocollen Hartinfarct en Hartfalen en de standaard “Duurbelastbaarheid in arbeid”, geconcludeerd dat er aanleiding is om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen. De mogelijkheden en beperkingen van betrokkene zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep weergegeven in een FML van 8 december 2015. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens na gewijzigde functieselectie het arbeidsongeschiktheidspercentage van betrokkene vastgesteld op 76,63%. Bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 augustus 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft onder verwijzing
naar een rapport van 29 september 2015 van medisch adviseur Derks, een brief van behandelend cardioloog R. Kaplan van 23 oktober 2015 en een brief van 16 december 2015 van medisch adviseur Derks, gesteld dat betrokkene verdergaande beperkingen heeft en niet of nauwelijks tot enige arbeid in staat is. Volgens de inschatting van cardioloog Kaplan is er bij betrokkene meer aan de hand dat hij tot nu toe kan aantonen.
2.2.
In een rapport van 24 februari 2016 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep
geconcludeerd dat er aanleiding is om de FML nogmaals te wijzigen en een beperking toe te voegen op beoordelingspunt 6.4.1. (geen ploegendiensten). Voor het overige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in wat medisch adviseur Derks naar voren heeft gebracht geen aanleiding gezien om extra beperkingen, aan te nemen. Deze verzekeringsarts heeft toegelicht dat in de FML een urenbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week is aangenomen. Voor een verdergaande urenbeperking ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding. Met inachtneming van de gewijzigde FML van 24 februari 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 1 maart 2016 vastgesteld dat betrokkene in staat blijft de eerder geselecteerde functies te vervullen.
2.3.
Appellante heeft aanvullende rapporten van 18 mei 2016 en 14 juni 2016 ingebracht,
waarin medisch adviseur Derks stelt dat de informatie van behandelend cardioloog Kaplan onvoldoende serieus wordt genomen.
2.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd in een rapport van 28 juni
2016.
2.5.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden
besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Omdat eerst in beroep een afdoende medische en arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft dit gebrek onder toepassing van artikel 6:22 Awb gepasseerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante - onder verwijzing naar de ingebrachte informatie van de behandelend cardioloog en van medisch adviseur Derks - herhaald dat het Uwv de medische belastbaarheid van de betrokkene heeft overschat. Appellante is van mening dat betrokkene de voor hem geselecteerde functies, in het bijzonder de functie schoonmaker, niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.1.
De Raad heeft verzekeringsarts Ouwens als deskundige benoemd. De deskundige heeft betrokkene onderzocht en informatie ingewonnen bij de behandelend cardioloog en heeft
op 4 februari 2020 gerapporteerd. De deskundige heeft op basis van het eigen onderzoek en de informatie van de behandelend cardioloog van 23 oktober 2015 en 24 december 2019 geconcludeerd dat er geen gronden zijn om op de datum in geding van 9 maart 2015 meer beperkingen aan te nemen dan is vastgesteld in de FML van 24 februari 2016. Met betrekking tot de informatie van de behandelend cardioloog heeft de deskundige opgemerkt dat hij deze informatie niet kan gebruiken als verzekeringsgeneeskundige grond voor het veronderstellen van verdergaande beperkingen. Hij heeft er op gewezen dat de cardioloog kennelijk geen medische noodzaak zag voor nader onderzoek. De deskundige heeft gerapporteerd dat betrokkene diverse lichamelijk belastende activiteiten verricht. Gezien het beschreven dagverhaal kan de deskundige aangaande werktijden geen verdergaande urenbeperking onderbouwen. Voor het overige ziet de deskundige onvoldoende verzekeringsgeneeskundige gronden om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Met betrekking tot de geschiktheid van de geselecteerde functie schoonmaker (huishoudelijk medewerker gebouwen, SBC-code 111334) heeft de deskundige geconcludeerd dat de signaleringen bij deze functie de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijden en er geen medische gronden zijn om deze functie ongeschikt te achten.
3.3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 18 maart 2020 geconcludeerd dat zij zich volledig kan vinden in het deskundigenrapport.
3.3.3.
Appellante is van mening dat de deskundige onvoldoende onderzoek heeft verricht om goed te kunnen beoordelen of er extra beperkingen moeten worden aangenomen. Appellante heeft een rapport ingebracht van 17 maart 2020, waarin medisch adviseur Derks heeft gesteld dat de deskundige de behandelend cardioloog zelf had moeten spreken, dat het dagverhaal niet tot in detail is uitgevraagd en dat de deskundige expliciet bepaalde informatie had moeten opvragen. Verder heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de deskundige met betrekking tot de functie schoonmaker een arbeidskundig oordeel heeft gegeven.
3.3.4.
In een reactie op het rapport van medisch adviseur Derks heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw gerapporteerd op 4 juni 2020. Deze verzekeringsarts heeft er op gewezen dat op basis van het onderzoek door de deskundige geen nieuwe gegevens met betrekking tot de cardiologische problematiek van betrokkene en de daaruit voortkomende beperkingen aan het licht zijn gekomen. Zij heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de eerdere beoordeling bij te stellen.
3.3.5.
Naar aanleiding van het verzoek van de Raad om een reactie op hetgeen door medisch adviseur Derks en de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar voren is gebracht, heeft de deskundige Ouwens in een reactie van 27 augustus 2020 toegelicht dat communicatie tussen verzekeringsarts en de behandelaar in beginsel schriftelijk verloopt en dat de cardioloog meermalen schriftelijke informatie heeft verstrekt. Op grond van het onderzoek, de observaties tijdens het onderzoek en de beschrijving van de gevulde dagbesteding van betrokkene acht de deskundige betrokkene in staat tot fysiek belastende activiteiten. Wat betreft de informatie van de cardioloog heeft Ouwens er op gewezen dat de cardioloog wel overtuigd is dat er meer aan de hand is, maar dat hij dit niet kan aantonen omdat hij het verrichten van meer diagnostiek bezwaarlijk vindt. Ouwens heeft gemotiveerd dat de gegevens van de inspanningstest uit 2015 onvoldoende bruikbaar zijn en dat de behandelaar kennelijk geen medische noodzaak zag voor nader onderzoek. Ouwens heeft verder gewezen op het feit dat betrokkene voorafgaand aan het onderzoek op 18 december 2019 de trap nam naar de tweede verdieping terwijl er een lift in het gebouw aanwezig was, en dat bij kennismaking en ook in het gesprek geen kortademigheid is opgevallen. Verder heeft de deskundige gewezen op het feit uit het onderzoek is gebleken dat betrokkene een gevulde dagbesteding heeft met een uur rust na het avondeten. Betrokkene is graag buiten bezig en verricht werk in de groentetuin, waarbij staan, lopen evenals regelmatig bukken, reiken, tillen en dragen, trekken en duwen aan de orde zijn. Bij onderzoek heeft de deskundige een man gezien met een prima spierstatus, forse eeltvorming op de handen met ingetrokken vuil, bij verder een verzorgde man.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De deskundige heeft de beschikking gehad over alle in dit geding voorhanden zijnde medische gegevens, heeft op zorgvuldige wijze een onderzoek ingesteld en daarvan op inzichtelijke wijze verslag gedaan. De conclusies van de deskundige met betrekking tot de beperkingen van betrokkene zijn begrijpelijk en overtuigend. De deskundige heeft vastgesteld dat er geen medische grondslag is voor het stellen van meer dan wel verdergaande beperkingen dan de beperkingen die zijn neergelegd in de FML van 24 februari 2016. Voor een verdergaande urenbeperking heeft de deskundige evenmin aanleiding gezien. De reactie van medisch adviseur Derks geeft, in het licht van het eerder vermelde uitgangspunt en gelet op de gemotiveerde beantwoording daarvan door de deskundige, geen grond om voorbij te gaan aan de gerapporteerde bevindingen en de daaruit getrokken conclusies van de deskundige.
4.2.
Uitgaande van de FML van 24 februari 2016, wordt met de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van betrokkene niet overschreden. De deskundige heeft geen medische bezwaren gezien tegen het vervullen van de functie schoonmaker (huishoudelijk medewerker gebouwen, SBC-code 111334) . Het Uwv heeft daarom terecht de WGA-loonaanvullingsuitkering van betrokkene met ingang van 9 maart 2015 voortgezet op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
4.3.
Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.L. Abdoellakhan