ECLI:NL:CRVB:2020:3403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
19/5322 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor babyuitzet op basis van niet-bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellant op 22 februari 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet, na de geboorte van zijn kind in 2019. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 12 april 2019, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 9 augustus 2019. Het college stelde dat de kosten voor de babyuitzet niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, aangezien deze kosten vanaf de zwangerschap voorzienbaar waren. Appellant, die een hoge huur betaalt, kon deze kosten volgens het college zelf reserveren of gespreid betalen.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij pas op 20 februari 2019 op de hoogte was gesteld van de zwangerschap van zijn vriendin, waardoor de reserveringsperiode te kort was. Hij betoogde ook dat gespreide betaling niet reëel was. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat bij de toepassing van artikel 35 van de Participatiewet eerst moet worden beoordeeld of de kosten zich voordoen, of ze noodzakelijk zijn, en of ze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de kosten niet had kunnen sparen of dat gespreide betaling niet mogelijk was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 december 2020.

Uitspraak

19 5322 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 22 december 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2019, 19/4028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant op heeft 22 februari 2019 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet. [In] 2019 is zijn kind geboren.
1.2.
Bij besluit van 12 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 augustus 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat geen sprake is van kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Vanaf de zwangerschap zijn de kosten voor de babyuitzet voorzienbaar, waardoor men geacht wordt te kunnen reserveren voor deze kosten, dan wel geacht wordt de kosten te kunnen betalen door middel van gespreide betaling achteraf. Het feit dat appellant een hoge huur heeft, maakt dat niet anders, omdat hoge huurlasten niet kunnen worden afgewenteld op de bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat wel degelijk sprake is van bijzondere omstandigheden. Zijn vriendin heeft hem pas op 20 februari 2019 van haar zwangerschap op de hoogte gesteld, als gevolg waarvan de reserveringsperiode zo kort is dat daarmee geen rekening kan worden gehouden. Voorts is volgens appellant gespreide betaling achteraf niet reëel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak worden zowel de kosten van een babyuitzet als de kosten van een verhuizing tot de incidentele algemene kosten van het bestaan gerekend, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan (uitspraak van 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1586 en uitspraak van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2813). Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of de kosten van een babyuitzet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant met zijn stelling dat hij pas op 20 februari 2019 op de hoogte is geraakt van de zwangerschap van zijn vriendin niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het benodigde bedrag voor de babyuitzet niet had kunnen sparen of achteraf door gespreide betaling had kunnen bekostigen. Appellant heeft zijn stelling dat geen enkele winkel bereid is om een babyuitzet te leveren zonder betaling vooraf, niet onderbouwd. Hetzelfde geldt voor zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk was een lening af te sluiten en de kosten van de babyuitzet door gespreide betaling te kunnen betalen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.B.E. van Nimwegen