ECLI:NL:CRVB:2020:3400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
18/2479 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en hulpbehoevendheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de verhoging van zijn Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1973, ontvangt sinds 17 november 2001 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2011 heeft hij om een verhoging van zijn uitkering gevraagd, wat door het Uwv werd afgewezen. Na meerdere aanvragen en een herbeoordeling heeft het Uwv uiteindelijk besloten dat appellant met ingang van 1 juli 2013 recht heeft op een verhoging van zijn uitkering naar 100% van de grondslag. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij al eerder als hulpbehoevend moet worden beschouwd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 29 december 2020 behandeld. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellant niet eerder dan per 1 juli 2013 als hulpbehoevend kan worden beschouwd. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de argumenten van appellant afdoende besproken en geoordeeld dat de medische informatie die appellant heeft overgelegd niet voldoende is om aan te tonen dat hij al voor deze datum hulpbehoevend was. De verklaring van de zoon van appellant en andere medische gegevens zijn niet als voldoende zwaarwegend beoordeeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van hulpbehoevendheid en de voorwaarden waaronder een Wajong-uitkering kan worden verhoogd. De Raad concludeert dat de eerdere beslissingen van het Uwv en de rechtbank juist zijn en dat er geen nieuwe feiten zijn die tot een andere conclusie zouden moeten leiden.

Uitspraak

18.2479 WAJONG

Datum uitspraak: 29 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 maart 2018, 17/4653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1973, ontvangt sinds 17 november 2001 een Wajong-uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 30 juni 2011 heeft appellant om ophoging van zijn uitkering gevraagd wegens geregelde oppassing en verzorging. Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Na inzending van een op 28 oktober 2014 ondertekend formulier, waarin appellant met toezending van neurologische informatie van 20 oktober 2014 een verslechtering van zijn gezondheid heeft gemeld, heeft appellant op 15 maart 2016 respectievelijk 5 april 2016 nogmaals een aanvraag om verhoging van de uitkering gedaan. Daarbij heeft appellant informatie van de huisarts van 7 januari 2015 meegestuurd. Appellant heeft de verhoging met terugwerkende kracht aangevraagd. Bij besluit van 12 april 2016 heeft het Uwv de aanvraag na een medisch onderzoek afgewezen. Bij besluit van 16 september 2016 heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het besluit van 12 april 2016 herroepen en appellant met ingang van 15 maart 2016 in aanmerking gebracht voor een verhoging van de Wajong-uitkering tot 100% van het (vervolg)dagloon respectievelijk de grondslag. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 augustus 2016 ten grondslag. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
1.4.
Bij brief van 14 oktober 2016 heeft appellant wederom gevraagd de uitkering te verhogen met ingang van 2011. Reeds bekende informatie van de huisarts is ingezonden. Bij besluit van 12 januari 2017 heeft het Uwv de verhoging van de uitkering tot 100% in laten gaan per 20 oktober 2014. De verzekeringsarts heeft aannemelijk geacht dat de medische situatie van appellant ten tijde van het klachtenonderzoek van de neuroloog op 20 oktober 2014 is verslechterd.
1.5.
Bij besluit van 20 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het besluit van 12 januari 2017 herroepen en bepaald dat appellant met ingang van 1 juli 2013 recht heeft op verhoging van de Wajong-uitkering naar 100% van de grondslag. Aan dat besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 juni 2017 ten grondslag. Deze heeft zijn standpunt gebaseerd op een in bezwaar overgelegd rapport van de neuroloog van 26 november 2013, waarin is vermeld dat vanaf 1 juli 2013 sprake is geweest van een toename van epileptische aanvallen.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de aanvraag van appellant van 14 oktober 2016 om verhoging van de Wajong-uitkering per 2011 wegens hulpbehoevendheid feitelijk een herhaalde aanvraag betreft, die door Uwv inhoudelijk is beoordeeld.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv dat appellant niet eerder dan per 1 juli 2013 als hulpbehoevend kan worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 2 juni en 26 oktober 2017 inzichtelijk gemotiveerd dat uit de beschikbare medische informatie volgt dat er een toename van epileptische aanvallen is sinds juli 2013. De stelling van appellant dat er niet specifiek in juli 2013 een toename is geweest van de aanvallen, dat de aanvallen zich ook overdag voordeden en dat dit al voor juli 2013 plaatsvond, heeft appellant volgens de rechtbank niet onderbouwd en dit kan ook overigens niet uit de beschikbare gegevens worden afgeleid. Voor het standpunt van appellant dat de situatie in 2011 hetzelfde was als in 2013 ziet de rechtbank in de beschikbare informatie geen aanknopingspunten.
2.3.
Voor zover appellant stelt dat hij eigenlijk vanaf 2005 als hulpbehoevend dient te worden beschouwd heeft de rechtbank geoordeeld dat hieraan voorbijgegaan wordt omdat appellant dit niet aan zijn aanvraag van 14 oktober 2016 ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft overigens ook geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals neergelegd in de aanvullende rapportage van 26 oktober 2017, dat uit de in beroep overgelegde medische informatie niet blijkt dat appellant destijds reeds als hulpbehoevend diende te worden beschouwd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij al sinds zijn geboorte epilepsieaanvallen had en ook al in 2007 als hulpbehoevend dient te worden aangemerkt een verklaring overgelegd van zijn zoon van 13 februari 2018, waarin is gemeld dat de zoon in de periode oktober 2007 tot 25 december 2010 de zorg voor zijn vader heeft gedragen. Voorts is een bericht van een waarnemend arts van 15 oktober 2007 ingezonden, waarin is vermeld dat appellant wordt doorverwezen voor nadere diagnostiek en behandeling en dat sprake is van epilepsie.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Artikel 3:9 van de Wajong bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de jonggehandicapte verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste zijn grondslag wordt verhoogd.
4.2.
Het Uwv hanteert voor hoe de begrippen oppassing en verzorging worden uitgelegd en welke mate van verhoging van de uitkering daaraan is gekoppeld de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid (Beleidsregel). Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 100% van de grondslag:
a. indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continu oppassing noodzakelijk is;
b. indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continu oppassing noodzakelijk is;
c. indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de getrokken conclusie dat appellant niet eerder dan per 1 juli 2013 als hulpbehoevend kan worden beschouwd. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven en maakt de Raad tot de zijne.
4.4.
Daaraan wordt toegevoegd dat de informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd de beoordeling niet anders maakt. In dat verband wordt overwogen dat de verklaring van de zoon van appellant onvoldoende zwaarwegend is om op basis daarvan tot hulpbehoevendheid voor 1 juli 2013 te concluderen. Hiervan heeft het Uwv met juistheid gesteld dat voor zover die verklaring tot doel heeft gehad om de hulpbehoevendheid van appellant vanaf juni 2011 aannemelijk te maken, deze verklaring geen medisch objectiveerbare gegevens bevat die tot die conclusie zou moeten leiden. Ook het bericht van een waarnemend huisarts van 15 oktober 2007 werpt geen nieuw licht op de zaak. In het bericht is melding gemaakt van al achttien jaar bestaande epilepsie waarvoor medicatie. Het Uwv heeft hiervan terecht gesteld dat deze informatie bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend was en geen aanleiding geeft om tot de conclusie te komen dat al voor 1 juli 2013 aan de criteria voor hulpbehoevendheid was voldaan.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Graveland