ECLI:NL:CRVB:2020:34
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant inzake wijziging maatmaninkomen en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil tussen appellante, een B.V., en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de wijziging van het maatmaninkomen van een werknemer die ziek was. Het Uwv had in een eerdere fase vastgesteld dat de werknemer met ingang van 7 juli 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, en het Uwv heeft het bezwaar gegrond verklaard, maar de rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank het Uwv had moeten veroordelen tot vergoeding van haar proceskosten, omdat het Uwv in de beroepsfase het maatmaninkomen had gewijzigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering bevatte, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeert dat het hoger beroep slaagt en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze geen proceskostenvergoeding aan appellante heeft toegekend. De Raad veroordeelt het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.536,- bedragen, en bepaalt dat het Uwv ook het griffierecht van € 835,- moet vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering van besluiten door het Uwv en de mogelijkheid voor appellanten om proceskosten vergoed te krijgen wanneer zij in het gelijk worden gesteld.