ECLI:NL:CRVB:2020:3398
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet gemelde gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en (mede) terugvordering van bijstand aan appellant 1, die sinds 4 april 2007 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Appellant 1 stond ingeschreven op adres A, terwijl appellant 2 op adres B stond ingeschreven. Naar aanleiding van een anonieme tip heeft de gemeente Groningen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand van appellant 1. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant 1 een gezamenlijke huishouding voerde met appellant 2, wat hij niet had gemeld bij het college. Het college heeft daarop de bijstand van appellant 1 met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd van zowel appellant 1 als appellant 2.
De rechtbank heeft de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij op afzonderlijke adressen stonden ingeschreven en dat er geen sprake was van wederzijdse zorg. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellanten in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. De Raad heeft vastgesteld dat appellant 2 feitelijk bij appellant 1 verbleef en dat er voldoende wederzijdse zorg was, wat blijkt uit de financiële verstrengeling en de zorg die zij voor elkaar boden.
De Raad heeft de hoger beroepen van appellanten afgewezen en de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd. De verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade zijn afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2020.