Uitspraak
19 5258 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 5 november 2014 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. De gemeente Utrecht startte een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, nadat bleek dat appellant veelvuldig pinbetalingen in Italië had gedaan. Dit leidde tot de ontdekking dat appellant onroerend goed in Italië bezat, waarvan hij geen melding had gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de waarde van de onroerende zaken niet meer dan € 20.000,- was en dat hij niet over de middelen beschikte om dit te laten taxeren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan appellant was om aannemelijk te maken dat hij recht had op bijstand, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting. De Raad bevestigde dat het bestuursorgaan niet verantwoordelijk was voor het aanleveren van bewijs over de waarde van de onroerende zaken.
Uiteindelijk oordeelde de Raad dat appellant niet had aangetoond dat hij recht had op aanvullende bijstand en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.