ECLI:NL:CRVB:2020:3391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
19/4352 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toegenomen beperkingen voor WIA-uitkering na eerdere afwijzing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was in 2016 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant meldde zich in 2018 opnieuw ziek met toegenomen klachten en verzocht om herbeoordeling van zijn WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat er volgens hen geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant niet accepteerde en daarom hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 17 november 2020 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant en de medische rapporten van het Uwv zorgvuldig overwogen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen. De eerdere medische beoordelingen waren voldoende zorgvuldig en de rapporten van de verzekeringsartsen waren overtuigend. De Raad oordeelde dat de rechtbank de zaak op juiste wijze had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om de beslissing van het Uwv te herzien. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

19 4352 WIA

Datum uitspraak: 29 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 september 2019, 18/6816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.A.H. van Marwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en een rapport van medisch adviseur D.S. Rambocus van 18 oktober 2019 ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 januari 2020.
Nadien heeft appellant de beroepsgronden aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Marwijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als commercieel technisch medewerker voor 38 uur per week. Op 17 januari 2012 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 5 januari 2015 heeft het Uwv met ingang van 7 januari 2015 een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij besluit van 28 september 2016 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant vanaf 8 augustus 2017 beeindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 november 2016 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is geen beroep ingesteld.
1.2.
Op 18 februari 2018 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij deze melding heeft appellant een psychologisch onderzoeksrapport van 20 oktober 2017 gevoegd.
1.3.
Bij besluit van 3 juli 2018 heeft het Uwv geweigerd om appellant met ingang van
18 augustus 2017 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zijn mogelijkheden om te werken niet minder zijn geworden sinds de laatste beoordeling. Daaraan is een verzekeringsgeneeskundig onderzoek onderzoek ten grondslag gelegd.
1.4.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 juli 2018 bij besluit van 12 november 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt waarbij alle naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke en kenbare wijze zijn betrokken. Dit geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch/lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende psychologen en psychiaters. De verzekeringsarts heeft op grond van het door appellant overgelegde psychologisch onderzoek van 20 oktober 2017 geconcludeerd dat sprake is van niet aangeboren hersenletsel en een zeer lichte verstandelijke beperking. Hiervan uitgaande kan appellant in zijn dagelijks leven doorgaans zelfstandig functioneren en zal hij bij (zeer) complexe (sociale) situaties wel enige ondersteuning nodig hebben. De verzekeringsarts heeft informatie ingewonnen bij psychiater Blanker en geconcludeerd dat deze informatie niet leidt tot een andere visie.Hij heeft op 17 juni 2018 een FML opgemaakt, geldend vanaf 7 mei 2018, met daarin dezelfde beperkingen als in de FML van 19 september 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie onderschreven dat er geen sprake is van een significante toename van beperkingen. De rechtbank is van oordeel dat in de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd dat de mogelijkheden van appellant om te werken op de datum in geding niet minder zijn geworden. De in beroep overgelegde brief van neuroloog E.C. van Overbeek leidt niet tot een ander oordeel omdat de daarin gemelde wijziging van de gezondheidssituatie zich heeft voorgedaan na de datum in geding.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding voldoende is gemotiveerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rapport van medisch adviseur Rambocus ingediend. Deze arts komt tot de conclusie dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en materiele gebreken vertoont.
3.2.
Het Uwv om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv met juistheid heeft vastgesteld dat bij appellant geen sprake is van toegenomen beperkingen, zodat vanaf 18 augustus 2017 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft wat appellant naar voren heeft gebracht op adequate wijze besproken. Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant per de datum hier in geding, 18 augustus 2017, onjuist heeft ingeschat wordt onderschreven.
4.2.
Het door appellant in hoger beroep ingediende rapport van medisch adviseur Rambocus kan niet tot een ander oordeel leiden. Het rapport van Rambocus is gericht op de besluitvorming in 2016, terwijl deze zaak gaat om de melding van toegenomen klachten in 2017. Naar aanleiding van het door appellant ingediende rapport van het neuropsychologisch onderzoek van 20 oktober 2017 heeft de verzekeringsarts onderzocht of er sprake is van toename van de in 2016 vastgelegde beperkingen. Op basis van eigen onderzoek en bij de behandelend psychiater opgevraagde informatie heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat de beperkingen in de FML van 16 september 2016 nog passend zijn. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn hoofdpijnklachten, het gebrek aan initiatief en het snel emotioneel en uit zijn evenwicht zijn onvoldoende zijn meegewogen. In het medisch onderzoeksverslag van 19 september 2016 waarop de FML van 2016 is gebaseerd is al meegewogen dat de bij appellant aangetroffen cyste in de hersenen weliswaar niet de hoofdpijn kon verklaren maar wel mogelijk stemmings- en gedragsklachten. Deze klachten waren dan ook bekend bij de verzekeringsartsen en zijn voldoende betrokken in de beoordeling.
4.3.
Uit overweging 4.1 en 4.2 volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een toename van de medische beperkingen. Indien van een zodanige toename niet kan worden gesproken, wordt aan een beoordeling van de arbeidskundige aspecten niet meer toegekomen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Aboellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan