ECLI:NL:CRVB:2020:3385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
19/4465 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

Op 23 december 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/4465 ZW-V. Deze uitspraak betreft het verzet van appellante tegen een eerdere beslissing van de Raad, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante had verzet aangetekend, waarbij haar advocaat, mr. O. Sahin, aanwezig was tijdens de zitting op 11 december 2020. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.

In de eerdere uitspraak van 16 juli 2020 was het beroep niet ontvankelijk verklaard omdat appellante niet aan de betalingsverplichtingen had voldaan. Appellante had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek was afgewezen omdat zij niet voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht. Tijdens het verzet werd aangevoerd dat de afwijzingsbrief naar appellante zelf was gestuurd, terwijl de nota naar de gemachtigde was verzonden. Appellante had het griffierecht wel tijdig overgemaakt, maar dit was pas na de betalingstermijn opgemerkt door haar advocaat.

De Raad oordeelde dat, hoewel de communicatie verwarrend was, appellante voldoende tijd had om het griffierecht tijdig te betalen na ontvangst van de afwijzing van haar verzoek om vrijstelling. De Raad concludeerde dat het risico voor het niet tijdig voldoen aan de betalingsverplichting bij appellante lag. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard. De Raad besloot tevens dat het te laat betaalde griffierecht van € 128,- aan appellante zou worden terugbetaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 december 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 december 2020
19/4465 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Den Haag van 10 september 2019, 18/7969 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 16 juli 2020 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 11 december 2020, waar appellante en haar advocaat, mr. O. Sahin, zijn verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

In de uitspraak van de Raad van 16 juli 2020 is het beroep niet ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellante had een verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht gedaan dat is afgewezen omdat appellante niet aan de criteria van betalingsonmacht voldoet.
In verzet heeft mr. Sahin aangevoerd dat de afwijzingsbrief van 17 januari 2020 op het verzoek om vrijstelling van het griffierecht naar appellante zelf is gezonden en de nota naar de gemachtigde. Appellante heeft tot het laatste moment gewacht met het overmaken van het griffierecht omdat zij de gemeente hiervoor om bijzondere bijstand had verzocht. Appellante heeft het griffierecht niet overgemaakt aan de Raad maar overgemaakt aan mr. Sahin. Dat was wel binnen de betalingstermijn. Op het kantoor van mr. Sahin is dit pas gezien na het verstrijken van de betalingstermijn. Verder heeft mr. Sahin aangevoerd dat na de afwijzing van 17 januari 2020 de brief met het verzoek om griffierecht te betalen van 23 januari 2020 als een eerste nieuwe nota gezien moet worden.
De Raad ziet dat het verwarrend kan zijn geweest dat de afwijzingsbrief naar appellante zelf is verzonden en de beide nota’s naar de gemachtigde. Toch kan wat in het verzetschrift en tijdens de zitting is aangevoerd niet leiden tot gegrond verklaring van het verzet. Hierbij merkt de Raad op dat de eerste nota van 12 november 2019 en de herinneringsnota van
23 januari 2020 wel naar de advocaat zijn verzonden. Na kennisneming van de brief van
17 januari 2020 met de afwijzing van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht en de herinnering van 23 januari 2020 was nog voldoende tijd om het griffierecht tijdig over te maken. De gemachtigde heeft verklaard dat zij in deze periode ook nog contact heeft opgenomen met de Raad en dat haar toen duidelijk is geworden dat het verzoek om vrijstelling was afgewezen. In dergelijke situaties komt het risico voor appellante als het griffierecht niet tijdig wordt voldaan.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-verklaart het verzet ongegrond;
-bepaalt dat het te laat betaalde griffierecht van € 128,- aan appellante wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) R. van Doorn