In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant ontving sinds 29 september 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) maar had geen vaste woon- of verblijfplaats. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar had de bijstand van appellant opgeschort en later ingetrokken, omdat hij zijn inschrijving in de basisregistratie personen (BRP) niet tijdig had aangepast aan zijn feitelijke woonadres. Appellant had echter aangegeven dat hij moeite had om een vaste woonplaats te vinden en dat hij niet altijd zijn post ontving vanwege conflicten met zijn vader.
De Raad oordeelde dat het college niet bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, omdat appellant geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet voldoen aan de inschrijvingseisen. De Raad concludeerde dat appellant, gezien zijn situatie, niet in staat was om binnen de gestelde termijn aan de eisen te voldoen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van appellant werd gegrond verklaard. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen bijstand en in de proceskosten van appellant.