ECLI:NL:CRVB:2020:3373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
18/515 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens niet gemeld pensioen uit Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening (AIO-aanvulling) van appellanten door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellanten ontvingen vanaf 1 juli 2006 AIO-aanvulling in aanvulling op hun ouderdomspensioen. De Svb heeft in 2013 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling, waarbij onder andere werd gekeken naar vermogen en inkomsten van appellanten in het buitenland. Tijdens dit onderzoek werd vastgesteld dat appellant een pensioen ontving van de Turkse Sociale Zekerheid, maar deze informatie was niet door appellanten gemeld. De Svb heeft daarop de AIO-aanvulling per 1 november 2014 opgeschort en later ingetrokken, omdat appellanten niet voldoende informatie hadden verstrekt over hun vermogen en het ontvangen pensioen.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen de intrekking van de AIO-aanvulling gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het huisbezoek door de Svb onrechtmatig was, maar dat de Svb toch gebruik kon maken van andere gegevens over het pensioen. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij geen pensioen ontvangen en dat er geen grondslag is voor de intrekking van de AIO-aanvulling. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door het pensioen niet te melden. Hierdoor kon het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld, wat de Svb verplichtte om de AIO-aanvulling in te trekken en de kosten terug te vorderen. Het hoger beroep van appellanten is afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

18.515 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2017, 17/337 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 december 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. De zitting heeft plaatsgevonden via een beeldverbinding. Daaraan heeft namens appellant mr. Küçükünal deelgenomen. Mr. K. Verbeek heeft daaraan deelgenomen als vertegenwoordiger van de Svb.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 1 juli 2006, in aanvulling op het hen toegekende ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet, bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening (AIO-aanvulling), laatstelijk van de Svb op grond van de Participatiewet.
1.2.
De Svb voert vanaf 2013 gefaseerd onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO‑aanvulling van alle AIO-gerechtigden.
1.2.1.
In het kader van dit onderzoek heeft de Svb appellanten een formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ toegestuurd. Appellanten hebben dit formulier op 16 juni 2014 ingevuld, ondertekend en geretourneerd. Op dit formulier hebben zij opgegeven van plan te zijn in de periode van 16 juli 2014 tot 12 oktober 2014 in Turkije te verblijven en daarbij een verblijfadres in de plaats [A.], provincie [B.], vermeld.
1.2.2.
Onder meer hierin heeft de Svb aanleiding gezien om, met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude-informatie, het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade te Ankara (Bureau Attaché) een onderzoek te laten instellen naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapportage van 18 september 2014. In deze rapportage is, voor zover van belang, het volgende vermeld. Uit raadpleging van de internetpagina van Sosyal Güvenlik Kurumu Başkanliği (SGK) blijkt dat appellant een pensioen van het SGK ontvangt ter hoogte van 525,76 Turkse Lira netto per maand (SGK-pensioen). Uit telefonische navraag bij de SGK blijkt dat appellant deze uitkering ontvangt wegens zijn deelname aan de oorlog in Korea. De ingangsdatum van het SGK-pensioen is niet zichtbaar in het systeem van het SGK. Tijdens een door een buitendienstmedewerker van Bureau Attaché op 9 september 2014 afgelegd huisbezoek op het door appellanten opgegeven verblijfadres in Turkije zijn appellanten in de woning op dat adres aangetroffen. Appellant heeft verklaard dat deze woning, bestaande uit twee appartementen, ongeveer 35 jaar oud is, dat appellant de woning heeft laten bouwen en dat ongeveer zeven of acht jaar geleden de appartementen zijn overgedragen aan de kinderen van appellanten.
1.2.3.
Handhavingsmedewerkers van de Svb hebben de bevindingen van het onderzoek van Bureau Attaché neergelegd in een handhavingsrapportage van 7 oktober 2014.
1.3.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van 22 oktober 2014 het recht op AIO-aanvulling van appellanten op te schorten vanaf 1 november 2014 en appellanten in de gelegenheid gesteld om alsnog vóór 24 november 2014 de volgende informatie te verstrekken:
- informatie over wanneer en op welke bankrekening appellanten het SGK-pensioen ontvangen, voorzien van bankafschriften waaruit de af- en bijschrijvingen over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september 2014 en het saldo op die bankrekening blijken; en
- bewijzen waaruit blijkt wanneer de onder 1.2.2 genoemde appartementen aan de kinderen zijn overgedragen dan wel zijn verkocht en een taxatierapport waaruit de waarde van deze appartementen blijkt.
Daarnaast heeft de Svb het SGK verzocht om het netto SGK-pensioen van appellant vanaf 31 januari 1996 door te geven en om toezending van de formulieren E205 en E210 en de toekenningsbeslissing. De SGK heeft bij brief van 7 november 2014 meegedeeld dat geen formulier E205 is opgesteld, omdat van appellant geen verzekeringstijdvakken bekend zijn. Onder verwijzing naar deze brief heeft appellant bij brief van 6 december 2014 meegedeeld dat hij geen pensioen van het SGK ontvangt
1.4.
Bij besluit van 17 december 2014 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 november 2014 ingetrokken op de grond dat appellanten onvoldoende informatie hebben verstrekt om hun vermogen te kunnen vaststellen. Tegen dit besluit hebben appellanten geen bezwaar gemaakt.
1.5.
De Svb heeft bij brief 10 december 2014 het SGK opnieuw verzocht om de hoogte van het SGK-pensioen van appellant vanaf 31 januari 1996 door te geven. Hierbij heeft de Svb erop gewezen dat appellant volgens de beschikbare gegevens een pensioen van het SGK ontvangt van deelname aan de oorlog in Korea en dat informatie nodig is over de ingangsdatum en de hoogte van het ontvangen pensioen. Bij brief van 26 januari 2015 heeft het SGK op dit verzoek gereageerd en een afdruk bijgevoegd met gegevens over onder meer de betaling van het SGK-pensioen in.
1.6.
In opdracht van de Svb heeft Bureau Attaché nader onderzoek gedaan naar het vermogen van appellanten in Turkije. In een rapportage vermogensonderzoek van 17 maart 2015 is hierover, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen. Appellant stond tot 26 augustus 2013 geregistreerd als eigenaar van de woning op het verblijfadres dat appellanten hebben opgegeven op het onder 1.2.1 vermelde formulier en van een perceel bouwgrond in het centrum van de stad [A.]. Een lokale makelaar heeft de waarde van deze onroerende zaken getaxeerd op in totaal 115.000 TL, omgerekend € 41.667,- naar de koers van 17 maart 2015. Handhavingsmedewerkers van de Svb hebben de bevindingen van dit onderzoek neergelegd in een handhavingsrapportage van 31 maart 2015.
1.7.
De Svb heeft appellanten vervolgens bij brieven van 9 maart 2015 en 28 april 2015 wederom verzocht de onder 1.3 gevraagde informatie te verstrekken. Deze gegevens zijn volgens de Svb nodig om het recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 oktober 2014 vast te stellen. Appellanten hebben aan deze verzoeken geen gehoor gegeven.
1.8.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 december 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten ingetrokken over de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 oktober 2014 en de over deze periode gemaakte kosten van de AIO-aanvulling van appellanten teruggevorderd tot een bedrag van € 36.767,67. Aan het bestreden besluit heeft de Svb, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Appellanten hebben de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat appellant op en na 1 juli 2006 beschikte over vermogen in de vorm van een woning en van het SGK een pensioen ontving. Wegens het ontbreken van de onder 1.3 gevraagde informatie kan het recht op AIO‑aanvulling van appellanten over de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 oktober 2014 niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe ‒ samengevat ‒ het volgende overwogen en geoordeeld. Het onder 1.2.2 genoemde huisbezoek op 9 september 2014 was onrechtmatig, omdat daarvoor een redelijke grond ontbrak en niet is komen vast te staan dat het ‘informed consent’ op de juiste wijze is verleend. Dit heeft tot gevolg dat wat appellanten tijdens het huisbezoek over het bezit van een woning in Turkije hebben verklaard en de onlosmakelijk daarmee verweven resultaten van het (nadere) onderzoek van Bureau Attaché in maart 2015 als onrechtmatig verkregen bewijs dient te worden aangemerkt en om die reden niet aan de besluitvorming van de Svb ten grondslag kan worden gelegd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen om de volgende reden in stand worden gelaten. De bevindingen van het onderzoek naar het SGK-pensioen zijn verkregen door middel van een zelfstandig onderzoek hiernaar, dat los stond van het huisbezoek en tijdens het huisbezoek ook niet aan de orde is geweest. De Svb heeft daarom gebruik kunnen maken van de verkregen gegevens van het SGK. Appellanten hebben, hoewel daartoe diverse malen te zijn verzocht, geen inlichtingen verstrekt sinds wanneer en tot welk bedrag appellant het SGK-pensioen heeft ontvangen en hebben ook niet de gevraagde gegevens over de bankrekening waarop deze uitkering wordt gestort overgelegd. Wegens het ontbreken van deze gegevens is het recht op AIO-aanvulling in de te beoordelen periode niet vast te stellen.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Appellanten hebben daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Van schending van de inlichtingenverplichting is geen sprake, aangezien appellant geen pensioen van het SGK heeft ontvangen. Zo daarover anders wordt geoordeeld, dan is er geen toereikende grondslag om de AIO-aanvulling vanaf 1 juli 2006 volledig in te trekken en terug te vorderen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 juli 2006 tot en met 31 oktober 2014.
4.2.
De onder 1.5 vermelde brief van het SGK van 26 januari 2015 biedt een toereikende feitelijke grondslag voor het standpunt van de Svb dat appellant in de te beoordelen periode het SGK-pensioen heeft ontvangen. Uit deze brief valt namelijk op te maken dat appellant al vanaf 1 november 1991 van het SGK een pensioen ontvangt in verband met zijn deelname aan de oorlog in Korea. Vaststaat dat appellanten nooit melding hebben gemaakt van deze uitkering en daarmee ook dat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij wel aan zijn de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.
Appellanten zijn hierin niet geslaagd. Zij hebben de gevraagde gegevens over het SGK‑pensioen, zoals de ontvangen bedragen en afschriften van de bankrekening waarop dit pensioen wordt gestort, niet verstrekt, hoewel de Svb hen daartoe diverse malen in de gelegenheid heeft gesteld, laatstelijk bij de onder 1.7 vermelde brieven van 9 maart 2015 en 28 april 2015. Weliswaar is uit het internetonderzoek in september 2014 naar voren gekomen dat het SGK-pensioen toen 525,76 TL per maand bedroeg, maar dit zegt niets over de hoogte van het SGK-pensioen in de te beoordelen periode. Ook in hoger beroep hebben appellanten daarover geen gegevens verstrekt. Voor zover appellanten menen dat het hiervoor genoemde bedrag een toereikende basis biedt om het recht op AIO-aanvulling schattenderwijs vast te stellen, worden zij hierin niet gevolgd, alleen al omdat uit de beschikbare gegevens niet kan worden afgeleid of dat bedrag een indicatie is voor de hoogte van het SGK-pensioen in de te beoordelen periode.
4.5.
Gelet op 4.4 heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat wegens schending van de inlichtingenverplichting het recht op AIO-aanvulling over de te beoordelen periode niet is vast te stellen. Op grond hiervan was de Svb verplicht de AIO-aanvulling in te trekken en de kosten van die AIO-aanvulling terug te vorderen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van W.E.M. Maas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2020.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) W.E.M. Maas