ECLI:NL:CRVB:2020:3369
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde handelstransacties en stortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant ontving van 17 augustus 2015 tot 26 december 2016 bijstand op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van signalen van het inlichtingenbureau dat er meerdere motorvoertuigen op naam van appellant geregistreerd stonden, heeft het dagelijks bestuur van het Werkplein Hart van West-Brabant een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting door geen melding te maken van zijn handel in motorvoertuigen en de stortingen op zijn bankrekeningen. Het dagelijks bestuur heeft daarop besloten de bijstand van appellant in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant betwist dat hij handel heeft gedreven met de op zijn naam geregistreerde motorvoertuigen. De Raad oordeelt echter dat het dagelijks bestuur aannemelijk heeft gemaakt dat appellant in de betreffende maanden heeft gehandeld in motorvoertuigen en dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat de transacties niet aan hem kunnen worden toegerekend. Daarnaast heeft de Raad vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stortingen op zijn bankrekeningen leningen voor levensonderhoud betroffen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.