Uitspraak
18.2759 ZW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die zich op 25 januari 2016 ziek meldde met fysieke klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts in maart 2017, werd vastgesteld dat appellante in staat was om te werken, wat leidde tot de beëindiging van haar ziekengeld per 7 mei 2017. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de medische beoordeling juist was. De ingebrachte medische informatie van de behandelend sector is bij de beoordeling betrokken, en er zijn geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen, waaronder haar klachten over een wazige visus en rijangst, en heeft geconcludeerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.