ECLI:NL:CRVB:2020:3356
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich ziek had gemeld wegens hartklachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid verlaagd naar 49,45%, wat door de appellant werd betwist. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsartsen de medische belastbaarheid op overtuigende wijze hadden gemotiveerd.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn klachten en stelde hij dat hij niet in staat was om een volledige werkweek te werken. Hij voerde aan dat zijn klachten waren toegenomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische problematiek. De Raad oordeelde echter dat de medische gronden die de appellant aanvoerde een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een urenbeperking en dat de geselecteerde functies niet de belastbaarheid van de appellant overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.