ECLI:NL:CRVB:2020:3356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
18/5719 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich ziek had gemeld wegens hartklachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid verlaagd naar 49,45%, wat door de appellant werd betwist. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsartsen de medische belastbaarheid op overtuigende wijze hadden gemotiveerd.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn klachten en stelde hij dat hij niet in staat was om een volledige werkweek te werken. Hij voerde aan dat zijn klachten waren toegenomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische problematiek. De Raad oordeelde echter dat de medische gronden die de appellant aanvoerde een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.

De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een urenbeperking en dat de geselecteerde functies niet de belastbaarheid van de appellant overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5719 WIA

Datum uitspraak: 24 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 november 2018, 18/1798 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 13 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Waarsenburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als straler. Op 12 juni 2012 heeft appellant zich ziekgemeld voor zijn werkzaamheden wegens hartklachten. Met ingang van 10 juni 2014 heeft het Uwv aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 52,93%. Met ingang van 10 februari 2017 is de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%.
1.2.
Appellant heeft verzocht om een herbeoordeling. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 november 2017 bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 12 februari 2017 verlaagd wordt naar 49,45%. De hoogte van de vervolguitkering wijzigt niet.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 november 2017 heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2018 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 maart 2018 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten zijn deugdelijk en kenbaar betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen bij lichamelijk en psychisch onderzoek en voor de informatie van de behandelend sector. De verzekeringsartsen hebben de medische belastbaarheid van appellant op 12 februari 2017 op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. De verzekeringsartsen hebben geen psychische beperkingen bij appellant kunnen vaststellen. Nu appellant zijn standpunt niet met medische stukken heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat alleen de medisch te objectiveren beperkingen van belang zijn bij deze beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) is de rechtbank van oordeel dat de geselecteerde functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de rapporten van de arbeidsdeskundigen (bezwaar en beroep) en het aanvullende rapport van 31 mei 2018 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de functie van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) niet is gebruikt om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij zich niet in staat acht om een volledige werkweek te werken. Als gevolg van zijn hart-, COPD-, knieartrose- en rugklachten en daardoor optredende vermoeidheid en (extra) stress acht appellant zich in staat hooguit een paar uur per dag (10 uur per week) te werken. Volgens de behandelaars van appellant zijn de klachten van appellant toegenomen, terwijl het Uwv het tegenovergestelde heeft vastgesteld. Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met de psychische problematiek van appellant, waardoor hij niet in staat is samen te werken met collega’s en leidinggevenden. De oplopende spanningen tussen appellant en collega’s zullen leiden tot een toename van de hart- en COPD‑klachten. De rechtbank is op onvoldoende gemotiveerde wijze voorbijgegaan aan de onderbouwde stellingnames van appellant waarom hij in medisch opzicht niet in staat is de door het Uwv geduide functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA geldt het volgende: gedeeltelijk arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De medische gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de getrokken conclusie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven en de Raad maakt deze tot de zijne. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) kunnen gevolgd worden in hun conclusie dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden in de Standaard Duurbelasting in Arbeid om voor een urenbeperking in aanmerking te komen. Dat appellant als gevolg van vermoeidheid en stressklachten niet in staat is om een volledige week te werken, heeft hij op geen enkele wijze met medische stukken of anderszins onderbouwd. Ook de geclaimde psychische klachten heeft appellant niet onderbouwd. De rechtbank heeft er met juistheid op gewezen dat appellant enkel stressklachten heeft gemeld die volgens het rapport van 15 februari 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenwel niet geobjectiveerd konden worden.
4.4.
Ten slotte is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant overschrijden. Daarbij heeft de rechtbank alle beroepsgronden besproken en gemotiveerd weerlegd. In een aanvullend rapport van 9 november 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies nog verder gemotiveerd. Over de functie van administratief medewerker (Sbc-code 315133) heeft zij inzichtelijk gemotiveerd dat appellant volgens de FML dient te werken in een schone werkomgeving zonder de longen prikkelende stoffen en dat deze functie aan die voorwaarden voldoet. Ook deze nadere motivering kan gevolgd worden.
4.5.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B.V.K. de Louw