ECLI:NL:CRVB:2020:3337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
19-4393 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van dwangsom met openstaande vordering in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, die een dwangsom van € 1.260,- had toegekend en dit bedrag had verrekend met een openstaande vordering van € 8.655,97 op de appellant. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college op grond van artikel 60a, vierde lid, van de Participatiewet (PW) bevoegd is om een vordering van een belanghebbende te verrekenen met een openstaande vordering. De Raad oordeelde dat het verrekenen van de dwangsom met de openstaande vordering mogelijk is, en dat het feit dat de appellant zich aan de betalingsregeling heeft gehouden, geen reden is om de bevoegdheid tot verrekening in twijfel te trekken. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen noodzaak was voor een nieuwe draagkrachtberekening, aangezien de dwangsom niet met de bijstand van de appellant was verrekend, maar met de openstaande vordering.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 december 2020.

Uitspraak

19 4393 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 1 december 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 augustus 2019, 19/473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.M. van der Boor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 18 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 december 2018, heeft het college aan appellant de maximale dwangsom van € 1.260,- toegekend en dit bedrag met toepassing van artikel 60a, vierde lid, van de Participatiewet (PW) verrekend met de in juni 2018 openstaande (restant)vordering van het college op appellant van € 8.655,97.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de verrekening van de dwangsom met de openstaande vordering op appellant.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college op grond van artikel 60a, vierde lid, van de PW een vordering die een belanghebbende op hem heeft, kan verrekenen met een vordering als bedoeld in artikel 58 en 59 van de PW. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraken van 29 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3294, 3296 en 3303) is het verrekenen van een dwangsom met een openstaande vordering mogelijk. Dat appellant zich steeds aan de betalingsregeling heeft gehouden, is geen reden waarom het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot verrekening gebruik heeft kunnen maken.
4.3.
De beroepsgrond dat het college een nieuwe draagkrachtberekening moet maken slaagt niet. Nu de dwangsom niet is verrekend met de bijstand van appellant maar met de openstaande vordering, die daardoor is verlaagd, is geen sprake van een wijziging in draagkracht. De betalingsregeling ligt hier ook niet voor.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter, in tegenwoordigheid van
A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
1 december 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A.A.H. Ibrahim