Uitspraak
18.1999 NIOAW
OVERWEGINGEN
26 april 2017 zou hebben verklaard en evenmin met de verklaringen van appellant. Hij heeft van meet af aan ontkend dat hij werkt. Verder hebben appellanten in hoger beroep aangevoerd dat appellante de Roemeense tolk die aanwezig was tijdens het gesprek op 31 mei 2017 niet begreep, omdat zij gebrekkige kennis heeft van de Roemeense taal. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Hoewel de twee verklaringen van appellante voor wat betreft de aard en omvang van het werk van appellant niet met elkaar overeenstemmen, komt hieruit in ieder geval naar voren dat appellant in Duitsland werkt. Dat dit het geval is heeft appellante herhaaldelijk, zowel spontaan als in reactie op vragen, verklaard en bevestigd. Aangezien appellante niet precies weet wat voor werk appellant doet, zijn de verschillen in haar verklaringen verklaarbaar. Dat appellant ontkent dat hij heeft gewerkt is onder deze omstandigheden onvoldoende om de verklaringen van appellante te ontkrachten. Verder biedt het gespreksverslag geen ondersteuning voor de stelling dat appellante de tolk niet begreep. Appellante heeft zelf om een Roemeense tolk gevraagd en desgevraagd heeft zij bevestigd dat zij de tolk goed kan verstaan en begrijpen. Appellante heeft daarnaast concrete antwoorden op de gestelde vragen gegeven. Tevens is van belang dat appellanten deze stelling niet eerder in de procedure naar voren hebben gebracht.
IOAW-uitkering in 4.2 voldaan. Gelet hierop is de door appellanten aangevoerde grond dat zowel het verzoek om inzage in hun mobiele telefoons als het bewijs dat het college met de inzage in de mobiele telefoons van appellanten heeft verkregen, onrechtmatig is, hier niet van belang en behoeft die grond geen verdere bespreking.