ECLI:NL:CRVB:2020:3321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die als glaszetter werkte, was sinds 2008 arbeidsongeschikt na een bedrijfsongeval. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 1 mei 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van zijn WIA-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij geen benutbare mogelijkheden had.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de eerdere oordelen van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had aangetoond dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend waren en dat er geen aanleiding was om de belastbaarheid van appellant anders in te schatten.
De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet had beslist op het beroep tegen een eerder besluit van het Uwv, maar bevestigde de overige delen van de uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.100,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.