ECLI:NL:CRVB:2020:3268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
19/4556 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit van de korpschef van politie inzake de functieplaatsing van appellant na reorganisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de korpschef van politie van 26 september 2019. Appellant, die eerder als herplaatsingskandidaat was aangewezen, had bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de korpschef hem een functie had aangeboden. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit eerdere uitspraken, met name die van 8 augustus 2019. In die uitspraak was bepaald dat de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen die voorzag in de plaatsing van appellant op een functie op het oude korpsfunctieniveau, dat wil zeggen salarisschaal 11. De Raad concludeerde dat de korpschef in het bestreden besluit slechts een toezegging had gedaan om deze uitspraak uit te voeren, maar dat dit niet volstond. De Raad oordeelde dat de korpschef het bezwaar tegen de plaatsing op een andere functie ongegrond had moeten verklaren, omdat er ten tijde van het bestreden besluit geen passende functie beschikbaar was. Uiteindelijk heeft de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het bezwaar tegen de eerdere functieplaatsing ongegrond verklaard. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

19.4556 AW, 20/3137 AW, 20/3271 AW

Datum uitspraak: 17 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de korpschef van politie van 26 september 2019
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van 26 september 2019.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, advocaat. Het korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot. Onderhavige zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken 19/4552 AW, 19/4555 AW, 20/688 AW en 20/690 AW. Na de behandeling zijn de zaken weer gesplitst. Heden wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Bij uitspraak van 8 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2652, heeft de Raad de uitspraak van de Noord-Nederland, voor zover aangevochten, voor zover daarbij de
rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit van 18 januari 2017 in stand zijn gelaten, vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door de korpschef nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij het bestreden besluit heeft de korpschef opnieuw beslist op het bezwaar van appellant en bepaald dat aan appellant een functie zal worden aangeboden die feitelijk ligt op het oude korpsfunctieniveau, dus gewaardeerd in salarisschaal 11, al dan niet met OVW-periodieken.
De korpschef heeft op 9 maart 2020 en 7 juli 2020 nieuwe beslissingen op bezwaar genomen die – gelet op artikel 6:19 van de Awb – bij de beoordeling van de Raad worden betrokken.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 8 augustus 2019. Hij volstaat nu met het volgende.
1.2.
In de uitspraak van 8 augustus 2019 heeft de Raad, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“4.8. Voordat appellant in de reorganisatie Politiewet 2012 als herplaatsingskandidaat werd aangewezen had hij de functie van [functie 1], gewaardeerd in salarisschaal 10. Appellant is vervolgens als herplaatsingskandidaat geplaatst in de functie van [functie 2], gewaardeerd in salarisschaal 10. Tussen partijen is niet in geschil dat voor beide functies geldt dat dit een functie is als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van het Bbp waaraan 24 of meer OVW‑punten zijn verbonden. Appellant is aldus als herplaatsingskandidaat in de reorganisatie Politiewet 2012 geplaatst op een passende functie van hetzelfde functieniveau als hij had voordat hij werd aangewezen als herplaatsingskandidaat, al dan niet met ten minste 24 OVW‑punten. De garantie die is opgenomen in artikel 55oa van het Barp is onder deze omstandigheden niet van toepassing, zo blijkt uit zowel de tekst van artikel 55oa van het Barp als de toelichting daarop. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
4.9.1.
Appellant heeft aangevoerd dat artikel 55ob van het Barp in zijn situatie in een vangnet voorziet. Hij is immers als gevolg van de reorganisatie Politiewet 2012 op een lager functieniveau geplaatst dan waarop hij voor invoering van het LFNP was aangesteld, zodat een resultaatsverplichting geldt om hem terug te brengen naar een functie op functieniveau voor de invoering van het LFNP. De korpschef heeft ter zitting aangevoerd dat deze garantie niet geldt, omdat appellant wel op hetzelfde functieniveau is geplaatst als voor de invoering van het LFNP, nu hij ten gevolge van de 24 OVW‑punten recht heeft op een uitloopschaal, die overeenkomt met salarisschaal 11, die was verbonden aan de oorspronkelijke functie van [functie 3], salarisschaal 11.
4.9.2.
De Raad onderschrijft het standpunt van appellant. De in artikel 55ob, tweede lid, van het Barp neergelegde garantiebepaling grijpt uitdrukkelijk terug op het oorspronkelijke functieniveau van de ambtenaar. Zo is in de nota van toelichting (Stb. 2014, 52, blz. 17) verwoord dat met het opnemen van de zinsnede ‘die passend is op zijn oorspronkelijke functieniveau’ is bedoeld om kenbaar te maken dat het erom gaat dat de functie passend is op het oorspronkelijke functieniveau en het in zoverre dus te onderscheiden is van het begrip ‘passende functie’ zoals dat normaal wordt toegepast. Anders dan namens de korpschef is betoogd, strekt de uit artikel 55ob, tweede lid, van het Barp voortvloeiende verplichting er aldus toe om appellant te plaatsen op een functie met het oorspronkelijke functieniveau, zijnde het niveau van salarisschaal 11 (vergelijk de uitspraak van 16 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1660). Dat appellant als gevolg van zijn 24 OVW‑punten recht heeft op een uitloopschaal, die materieel overeenkomt met salarisschaal 11, betekent niet dat hij thans op het functieniveau van salarisschaal 11 is geplaatst.
4.11.
De Raad […] zal de korpschef […] opdracht geven om - met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, waaronder het oordeel dat artikel 55ob, tweede lid, van het Barp op de situatie van appellant van toepassing is - een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij hecht de Raad eraan op te merken, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van 16 mei 2019, dat het hierbij gaat om een garantie die ontstaat nadat iemand is geplaatst op een functie met een lagere salarisschaal.”
1.3.
Ter uitvoering van de uitspraak van 8 augustus 2019 heeft de korpschef het bestreden besluit genomen. De korpschef heeft het volgende overwogen. Nu door de Raad in de uitspraak van 8 augustus 2019 is overwogen dat de zin “passend is op het functieniveau van de oorspronkelijke functie van vóór de invoering van het LFNP” dient te worden gelezen als een resultaatsverplichting om appellant terug te brengen op feitelijk het oude korpsfunctieniveau, dus salarisschaal 11, zal aan appellant een functie worden aangeboden op dit niveau, al dan niet met OVW-periodieken.
1.4.
In het besluiten van 9 maart 2020 en 7 juli 2020 is vermeld dat aan appellant op 3 december 2019 mondeling het aanbod is gedaan om hem – bovenformatief – te plaatsen op de functie van [functie 4], gewaardeerd in salarisschaal 11, in de formatie van de eenheid [eenheid], team [team]. Volgens de korpschef kan dit worden beschouwd als een passende functie als bedoeld in artikel 55ob van het Barp. Appellant heeft te kennen geven dit aanbod te accepteren. De korpschef heeft bevestigd dat appellant met ingang van 3 december 2019, de datum waarop de korpschef genoemd aanbod heeft gedaan en appellant dit heeft geaccepteerd, wordt geplaatst op de functie van [functie 4], gewaardeerd in salarisschaal 11, in de formatie van de eenheid [eenheid], team [team].
2. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in beroep naar voren hebben gebracht tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant heeft betoogd dat de korpschef bij het bestreden besluit ten onrechte geen concrete functie heeft aangeboden, terwijl sinds de aanwijzing van appellant als herplaatsingskandidaat inmiddels meer dan drie jaar zijn verstreken. Volgens appellant had de korpschef hem, ter uitvoering van de uitspraak van 8 augustus 2019, met terugwerkende kracht een functie op het oude korpsfunctieniveau had moeten aanbieden. Bovendien laat de korpschef ten onrechte de mogelijkheid open dat een functie wordt aangeboden zonder
OVW-periodieken. Aan appellant zal een functie moeten worden aangeboden waaraan
OVW-periodieken zijn verbonden. Zodoende geeft de korpschef geen uitvoering aan de garantie die in artikel 55ob van het Barp is vervat en is het inmiddels al langlopende geschil tussen partijen nog immer niet beslecht.
3.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1660) volgt uit de tekst van artikel 55ob van het Barp en de toelichting daarop dat de verplichting om een passende functie aan te bieden op het oorspronkelijke functieniveau pas ontstaat nadat iemand is geplaatst op een functie met een lagere salarisschaal. Anders dan appellant veronderstelt was de korpschef niet gehouden om appellant al bij het bestreden besluit te plaatsen op een functie met het oorspronkelijke functieniveau, laat staan met terugwerkende kracht tot 1 juli 2016. De korpschef is in het kader van de op hem rustende (resultaats)verplichting om appellant een passende functie aan te bieden op het oorspronkelijke functieniveau voorts niet gehouden om een functie aan te bieden waaraan OVW-periodieken zijn verbonden. Artikel 55ob van het Barp en de toelichting daarop bieden geen aanknopingspunt voor de juistheid van de andersluidende opvatting van appellant. Genoemde toelichting vermeldt immers uitdrukkelijk dat de functie met het oorspronkelijke functieniveau ook een functie kan zijn zonder ten minste 24
OVW-punten.
3.3.
Aan appellant is bij het bestreden besluit, in afwijking van de eerdere besluitvorming en in lijn met de uitspraak van 8 augustus 2019, uitdrukkelijk bevestigd dat aan hem een functie zal worden aangeboden op feitelijk het oude korpsfunctieniveau, dus salarisschaal 11, al dan niet met OVW-periodieken. Naar het oordeel van de Raad volgt dit reeds uit de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2019 en vormt het bestreden besluit slechts een toezegging dat deze uitspraak zal worden uitgevoerd. Een dergelijke toezegging volstaat niet. Uit de genoemde uitspraak volgt namelijk dat de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen die voorziet in de plaatsing van appellant op een functie. Nu ten tijde van het bestreden besluit nog geen passende functie beschikbaar was, had de korpschef het bezwaar tegen de plaatsing [functie 2] ongegrond dienen te verklaren.
3.4.
Appellant is bij de besluiten van 9 maart 2020 en 7 juli 2020 alsnog geplaatst op een functie met het oorspronkelijke functieniveau, te weten: [functie 4], schaal 11. Anders dan appellant heeft aangevoerd en gelet op wat onder 3.2 is overwogen heeft de korpschef aan deze besluiten terecht geen terugwerkende kracht verleend. De beroepen tegen de besluiten van 9 maart 2020 en 7 juli 2020 slagen daarom niet.
3.5.
Uit wat onder 3.3 is overwogen volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit van 26 september 2019 slaagt. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het bestreden besluit te vernietigen, het beroep gegrond te verklaren en het bezwaar tegen de plaatsing op de functie van [functie 2] ongegrond te verklaren.
4. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1050,- bestaande uit kosten voor rechtsbijstand in beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 september 2019 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016 ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 26 september 2019;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 9 maart 2020 en 7 juli 2020 ongegrond;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1050,-;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.E. van Donk