In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de korpschef van politie van 26 september 2019. Appellant, die eerder als herplaatsingskandidaat was aangewezen, had bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de korpschef hem een functie had aangeboden. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit eerdere uitspraken, met name die van 8 augustus 2019. In die uitspraak was bepaald dat de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen die voorzag in de plaatsing van appellant op een functie op het oude korpsfunctieniveau, dat wil zeggen salarisschaal 11. De Raad concludeerde dat de korpschef in het bestreden besluit slechts een toezegging had gedaan om deze uitspraak uit te voeren, maar dat dit niet volstond. De Raad oordeelde dat de korpschef het bezwaar tegen de plaatsing op een andere functie ongegrond had moeten verklaren, omdat er ten tijde van het bestreden besluit geen passende functie beschikbaar was. Uiteindelijk heeft de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het bezwaar tegen de eerdere functieplaatsing ongegrond verklaard. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant.