ECLI:NL:CRVB:2020:3266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om bijstand met terugwerkende kracht op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellanten, een echtpaar, hadden bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) met als gewenste ingangsdatum 17 april 2001. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had de aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar later bijstand verleend met ingang van 21 september 2016. Appellanten verzochten het college om bijstand met terugwerkende kracht vanaf 17 april 2001, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die niet eerder naar voren gebracht konden worden.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat het college hen onterecht geen bijstand met terugwerkende kracht heeft verleend. De Raad oordeelde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet nieuw waren en dat appellanten deze ook in eerdere procedures hadden kunnen aanvoeren. De Raad bevestigde dat het college terecht had gehandeld door de bijstand te verlenen vanaf de datum van de aanvraag, 21 september 2016, en dat er geen sprake was van een evident onredelijk besluit.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.