ECLI:NL:CRVB:2020:3255
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand in de vorm van lening wegens niet-nakoming van verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de terugvordering van bijstand die aan appellant en zijn echtgenote was verleend in de vorm van een lening. De bijstand was toegekend op basis van de Participatiewet (PW) met de verplichting om mee te werken aan het vestigen van een krediethypotheek op hun woning. Appellant heeft echter nagelaten om de benodigde stappen te ondernemen om deze hypotheek te vestigen, wat leidde tot de terugvordering van een bedrag van € 15.591,34 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen de terugvordering ongegrond verklaard, omdat appellant geen afspraak had gemaakt met de notaris voor het passeren van de hypotheekakte. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat het college terecht had besloten tot terugvordering. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet had meegewerkt aan de vestiging van de krediethypotheek en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van terugvordering af te zien.
De Raad heeft de argumenten van appellant, die voornamelijk een herhaling waren van eerdere stellingen, niet gevolgd. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand terug te vorderen, aangezien appellant niet had voldaan aan de aan de bijstand verbonden verplichtingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft het proces-verbaal ondertekend.