ECLI:NL:CRVB:2020:3249
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten, had een ZW-uitkering ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat hij per 28 augustus 2017 geen recht meer had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. Hij verzocht om getuigen te horen, waaronder de primaire arts en de arbeidsdeskundige. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische beoordeling voldoende was gemotiveerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het verzoek van appellant om getuigen te horen werd afgewezen, omdat de informatie van de door hem genoemde artsen de visie van het Uwv niet weerlegde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.