ECLI:NL:CRVB:2020:3249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
18/6319 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten, had een ZW-uitkering ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat hij per 28 augustus 2017 geen recht meer had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. Hij verzocht om getuigen te horen, waaronder de primaire arts en de arbeidsdeskundige. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische beoordeling voldoende was gemotiveerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het verzoek van appellant om getuigen te horen werd afgewezen, omdat de informatie van de door hem genoemde artsen de visie van het Uwv niet weerlegde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6319 ZW

Datum uitspraak: 21 december 2020.
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 november 2018, 18/1593 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Mangal, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nader stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mangal. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door E. Moerman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als produktiemedewerker voor gemiddeld 40,04 uur per week. Op 28 juli 2016 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld met toegenomen rugklachten. Het Uwv heeft appellant per 27 oktober 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 23 juni 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juli 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 92,83% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 24 juli 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 28 augustus 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 19 februari 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangescherpte FML van 21 februari 2018 en een rapport van 5 maart 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, en heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Nu daaruit volgt dat de rechtbank de vaststelling van de FML van 21 februari 2018 juist acht, heeft zij geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport voldoende gemotiveerd waarom de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, nu het onderzoek door de primaire arts niet deugdelijk was en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afgezien van een lichamelijk onderzoek. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant de Raad verzocht de primaire arts, de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep te horen als getuigen. Voorts heeft appellant gesteld dat het medisch dossier onvolledig is, omdat daarin uitsluitend is opgenomen de brief van 14 oktober 2016 van de neuroloog, namens de neurochirurg, en heeft het Uwv verzuimd informatie op te vragen bij de fysiotherapeut en de chiropractor. Appellant heeft ook gesteld dat in de FML van 21 februari 2018 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen, nu hij sinds zijn herniaoperatie op 20 september 2016 ernstige pijnklachten heeft als gevolg waar hij niet, althans zeer laag (maximaal twee uur), belastbaar was. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant informatie overgelegd van 12 maart 2019 van de neuroloog, en van 27 maart 2019, 21 mei 2019 en 12 september 2019 van de revalidatiearts. Ter zitting heeft appellant de Raad verzocht de door hem in 2019 bezochte neuroloog en revalidatiearts als getuigen te horen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van 30 juli 2020 en 22 oktober 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een zorgvuldig onderzoek wordt onderschreven, evenals de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Uit het rapport van 23 juni 2017 van de primaire arts blijkt dat sprake is geweest van een uitgebreid, en tot in detail beschreven, lichamelijk onderzoek. De enkele ontkenning daarvan door appellant is onvoldoende om aan te nemen dat het onderzoek niet heeft plaatsgevonden. In dat verband wordt tevens van belang geacht dat appellant pas in de beroepsfase heeft ontkend dat sprake is geweest van een (gedegen) lichamelijk onderzoek, terwijl hij al in de bezwaarfase beschikte over het rapport van 23 juni 2017 van de primaire arts waarin het lichamelijk onderzoek staat beschreven. Het standpunt van appellant dat in het medisch dossier van het Uwv slechts is opgenomen informatie van 14 oktober 2016 van neuroloog Th.F.M. Fennis, namens neurochirurg J.W. Berkelbach, en dat het dossier daarmee incompleet is, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en heeft in de bezwaarfase namelijk informatie opgevraagd bij de neurochirurg die appellant begin 2017 heeft bezocht naar aanleiding van de toename van de klachten, en deze informatie ook betrokken bij haar beoordeling. Ook de in het dossier aanwezige informatie van 24 januari 2018 van de chiropractor is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken bij haar beoordeling.
4.3.
Met de rechtbank wordt verder geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Appellant heeft het standpunt dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen in hoger beroep onderbouwd met informatie van de neuroloog en de revalidatiearts uit 2019. In rapporten van 30 juli 2020 en 22 oktober 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat deze informatie geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. Specifiek naar aanleiding van de stelling dat de revalidatiearts van mening zou zijn dat appellant vanwege de aard en de ernst van de pijnklachten zeer laag belastbaar is (maximaal twee uur per dag) en dat die belastbaarheid eerst moet worden opgebouwd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 oktober 2020 overtuigend gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat de visie van de revalidatiearts te volgen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de behandeling door een revalidatiearts klachtcontingent, en niet tijdcontingent zoals te doen gebruikelijk in de bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde. Bovendien heeft het onderzoek door de revalidatiearts plaatsgevonden meer dan twee jaar na de datum in geding.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.5.
Het verzoek van appellant om getuigen door de Raad te laten oproepen en te laten horen wordt afgewezen. Uit het overwogene in 4.2 volgt dat de Raad geen aanleiding ziet de primaire arts als getuige op te roepen en te horen met betrekking tot het verrichte onderzoek. Ook voor het oproepen van de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt geen aanleiding gezien, reeds omdat deze personen niet kunnen verklaren over het door de primaire arts verrichte onderzoek. Ter zitting heeft appellant verzocht ook de door hem in 2019 bezochte neuroloog en revalidatiearts als getuigen te horen. Ook dit verzoek wordt afgewezen, nu met de in hoger beroep overgelegde informatie van de neuroloog en revalidatiearts de visie van de artsen van het Uwv niet wordt bestreden.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) V.M. Candelaria