ECLI:NL:CRVB:2020:3245
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en vaststelling van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 24 april 2015 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv herzag deze uitkering op 24 november 2017, waarbij het de WIA-uitkering per 26 december 2017 beëindigde, na een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de beperkingen van appellant vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en deze waren gemotiveerd. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn cannabisgebruik tijdens de hoorzitting. De Raad volgde echter de conclusie van de verzekeringsarts dat appellant ondanks zijn gebruik adequaat kon functioneren tijdens de hoorzitting en dat de vastgestelde beperkingen terecht waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant te twijfelen. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te beëindigen werd daarmee bekrachtigd. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.