ECLI:NL:CRVB:2020:3237

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
18/6542 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van appellant in het kader van de Ziektewet na een eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich ziek had gemeld met knieklachten, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant juist was. Appellant voerde in hoger beroep aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn knieklachten en psychische problemen, maar de Raad oordeelde dat de door appellant ingediende medische stukken geen nieuwe inzichten boden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor nieuwe medische gegevens om tot een ander oordeel te komen.

Uitspraak

18 6542 ZW

Datum uitspraak: 22 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 november 2018, 18/2596 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Bigöl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 augustus 2020.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bigöl. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kok. Op 19 september 2016 heeft hij zich ziekgemeld met knieklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 31 juli 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 augustus 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 16 augustus 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 19 oktober 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
5 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden dat is gebaseerd op onderzoek door zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep en waarbij beide artsen kennis hebben genomen van informatie van de behandelend sector. De rechtbank zag geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Er zijn beperkingen gesteld in verband met de knieproblematiek, voor psychische beperkingen zag de verzekeringsarts geen aanleiding omdat er geen sprake is van een psychische stoornis die aanleiding geeft voor het disfunctioneren op persoonlijk of sociaal vlak. De in beroep ingebrachte medische gegevens geven geen aanleiding voor twijfel aan de medische beoordeling. In het rapport van
27 september 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank toereikend gemotiveerd waarom de door appellant ingebrachte stukken geen aanleiding geven voor een ander medisch oordeel.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen aan zijn knie en met zijn psychische klachten. Hij heeft erop gewezen dat hij meermalen aan zijn knie is geopereerd. Als gevolg van de lichamelijke beperkingen heeft appellant psychische klachten ontwikkeld. Op de datum in geding was appellant fors beperkt door zijn lichamelijke en psychische klachten en had hij geen arbeidsvermogen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant medische stukken ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en een nader rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 augustus 2020 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellant in hoger beroep ingediende stukken beoordeeld en geconcludeerd dat die informatie geen nieuwe gezichtspunten geeft voor wat betreft de (medische) situatie van appellant rond de datum in geding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld in de FML van 1 augustus 2017.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd is goeddeels een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgelegde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft dit op overtuigende wijze en onder verwijzing naar onder meer in beroep ingediende medische stukken en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 september 2018 gemotiveerd. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak berust worden onderschreven.
4.4.
De door appellant in hoger beroep ingediende medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 27 augustus 2020 afdoende toegelicht dat de informatie betreffende de knie geen nieuw licht werpt op de zaak. Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de knie niet goed gestrekt kon worden en dat er nog enige instabiliteit was. Kennelijk is de plastiek nadien verder insufficiënt geraakt en uiteindelijk in november 2019 verwijderd. Dat is voor belanghebbende uiteraard beperkend. Voor de situatie op de datum in geding geeft dat geen reden tot wijziging van de FML. De matige functie van de knie was bekend en er zijn forse beperkingen voor de belasting van de knie aangenomen. Voor een verdere aanscherping daarvan is geen reden. Van de verwijzing naar een GGZ-instelling is kennisgenomen. Er zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen objectief medische aanwijzingen voor een beperkte psychische belastbaarheid op datum in geding.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B.V.K. de Louw