ECLI:NL:CRVB:2020:3234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
19/903 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Venray ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1996, heeft een pervasieve ontwikkelingsstoornis, ADHD, dyslexie en dyscalculie. Hij ontving eerder zorg op basis van de AWBZ, maar na de inwerkingtreding van de Wmo 2015 heeft het college de indicatie voortgezet als maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).

Na een heronderzoek heeft het college de maatwerkvoorziening herzien en appellant begeleiding voor vier uur per week in de vorm van een pgb verstrekt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, waarbij een medisch advies van Argonaut werd ingediend. Het college heeft dit advies onzorgvuldig geacht en een nieuw advies van Opdidakt opgevraagd. Dit advies concludeerde dat de beperkingen van appellant juist waren weergegeven.

De Raad heeft overwogen dat het college het medisch advies van Argonaut niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd en dat de maatwerkvoorziening van zeven uur per week, zoals vastgesteld in het leefzorgplan, in overeenstemming is met de zorgbehoefte van appellant. De hoger beroepsgrond van appellant slaagde niet, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

19.903 WMO15, 19/904 WMO15

Datum uitspraak: 25 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 januari 2019, 17/3373 en 18/651 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venray (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.J.N. Fitters-Roeland hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2020. Namens appellant zijn verschenen mr. Fitters-Roeland en zijn moeder, [naam moeder appellant] . Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1996, is bekend met een pervasieve ontwikkelingsstoornis, ADHD, dyslexie en dyscalculie. Bureau Jeugdzorg heeft appellant bij besluit van 24 februari 2014 op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor begeleiding individueel klasse 3 (4 – 6,9 uur per week) en begeleiding groep klasse 1 (1 dagdeel per week) voor de periode van 23 maart 2014 tot 23 maart 2016. Voor het inkopen van deze zorg ontving appellant een persoonsgebonden budget (pgb). Na de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) heeft het college de indicatie voortgezet als maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb tot 30 augustus 2017. De begeleiding individueel wordt geboden door de ouders van appellant. Appellant heeft geen begeleiding in groepsverband gehad.
1.2.
Naar aanleiding van een ambtshalve heronderzoek heeft het college bij besluit van 16 september 2016 de lopende maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 herzien en aan appellant begeleiding voor vier uur per week in de vorm van een pgb verstrekt voor de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 augustus 2017. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
In bezwaar heeft Argonaut op verzoek van het college op 10 april 2017 een medisch advies uitgebracht. Het college heeft dit medisch advies onzorgvuldig geacht, omdat het is gebaseerd op medische informatie uit 2009 en appellant niet persoonlijk is gesproken. Daarom heeft het college opnieuw een advies gevraagd aan Opdidakt. Opdidakt heeft op 22 mei 2017 advies uitgebracht
.In dit advies is geconcludeerd dat appellant moeite heeft met het executief functioneren, namelijk het houden van overzicht, organiseren en plannen, flexibel denken en het onthouden van dingen en dat hij moeite heeft met lezen, schrijven en rekenen. Appellant heeft daarom dagelijks op specifieke momenten ondersteuning nodig bij het uitvoeren van activiteiten.
1.4.
Bij besluit van 11 september 2017 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 september 2016 gegrond verklaard en dit besluit ingetrokken in zoverre dat de eerdere indicatie voor zeven uur individuele begeleiding per week tot 30 augustus 2017 herleeft. Hieraan is, voor zover in dit geval van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Uit het dossier is niet gebleken van veranderingen in de beperkingen van appellant. Gelet hierop en gelet op het feit dat sprake was van een lopende maatwerkvoorziening, was er geen noodzaak voor het heronderzoek. Verder ziet het college in wat appellant heeft aangevoerd geen grond om de maatwerkvoorziening te verhogen naar tien uur per week begeleiding. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.5.
Op 18 juli 2017 heeft appellant zich gemeld bij het college in verband met de verlenging van zijn maatwerkvoorziening. Op 22 september 2017 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft het college het leefzorgplan van 26 september 2017 opgesteld. Vervolgens heeft het college bij besluit van 3 oktober 2017 aan appellant een maatwerkvoorziening individuele begeleiding voor zeven uur per week in de vorm van een pgb verstrekt voor de periode van 31 augustus 2017 tot en met 31 december 2018. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 14 februari 2018 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 oktober 2017, met aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard. Hieraan is, voor zover in dit geval van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Bij de berekening van het benodigde aantal uren begeleiding heeft het college het advies van Opdidakt tot uitgangspunt genomen. De berekening is opgenomen in het leefzorgplan van 26 september 2017, dat onderdeel uitmaakt van dit besluit. De indicatie die appellant had op grond van de AWBZ geeft geen aanleiding om op grond van de Wmo 2015 meer dan zeven uur per week begeleiding te verstrekken. Een maatwerkvoorziening voor groepsbegeleiding is niet aan de orde. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe, samengevat en voor zover in dit geval van belang, het volgende overwogen. Het door het college uitgevoerde onderzoek is voldoende zorgvuldig geweest. Niet is gebleken dat de beperkingen van appellant, de omstandigheden binnen zijn huishouden en de benodigde zorg niet zorgvuldig door het college zijn onderzocht en in kaart zijn gebracht in het verslag van het keukentafelgesprek. Appellant heeft niet nader geconcretiseerd waarvoor hij meer ondersteuning nodig heeft. Het college heeft de indicatie van appellant op grond van de AWBZ voor zeven uur per week individuele begeleiding voortgezet onder de Wmo 2015. De omstandigheid dat de moeder van appellant onder de AWBZ ook betaald kreeg uit het pgb voor dagbesteding doet aan het voorgaande niet af. Het college heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellant voor beide periodes in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening begeleiding voor zeven uur per week.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Het rapport van Argonaut, dat door het college mede ten grondslag is gelegd aan de besluitvorming, had niet gebruikt mogen worden om de beperkingen van appellant vast te stellen. Argonaut had, toen duidelijk was dat appellant het onderzoek niet kon bijwonen, een nieuwe datum voor een onderzoek moeten plannen. Appellant heeft in dit verband verwezen naar een door hem overgelegd medisch advies van Triage medisch adviesbureau (Triage) van 26 februari 2019. Verder heeft appellant het pgb dat hij onder de AWBZ ontving voor groepsbegeleiding in zijn geheel aangewend voor de door zijn moeder geboden individuele begeleiding. Samen met de indicatie en het daaraan verbonden pgb voor begeleiding individueel had appellant onder de AWBZ dus een pgb voor 9,9 uur begeleiding per week en dat ging goed. Door een maatwerkvoorziening te verstrekken van zeven uur per week kan onvoldoende zorg worden verleend met alle gevolgen van dien. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat aan hem een maatwerkvoorziening voor 9,9 uur per week begeleiding moet worden verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan appellant stelt, heeft het college het medisch advies van Argonaut van 10 april 2017 niet aan de besluitvorming ten grondslag gelegd. Het college heeft appellant zowel per brief als per e-mail meegedeeld dit advies onzorgvuldig te achten en een nieuw advies bij een andere organisatie te zullen opvragen. Tussen partijen is niet in geschil dat in dit nieuwe advies van Opdidakt van 22 mei 2017 de beperkingen van appellant juist zijn weergegeven. De hoger beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
In het leefzorgplan van 26 september 2017 heeft het college toegelicht dat de maatwerkvoorziening individuele begeleiding van appellant bestaat uit drie keer tien minuten per dag voor dagelijkse sturing (210 minuten per week), 15 minuten per dag voor onvoorziene omstandigheden (cumulatief te gebruiken; 105 minuten per week) en 15 minuten per dag voor hulp bij de administratie/financiën/overzicht (cumulatief te gebruiken; 105 minuten per week). Het aantal uren begeleiding per week komt aldus nagenoeg overeen met wat op grond van de AWBZ voor begeleiding individueel was geïndiceerd. Appellant heeft niet met een inzichtelijke onderbouwing aannemelijk gemaakt dat de verstrekte zeven uur begeleiding per week in de periode in geding niet aansloot bij de zorgbehoefte. De reactie van de moeder van appellant op het leefzorgplan, de algemene stelling in het advies van Triage dat de gestelde zorgbehoefte groter is dan de huidige toekenning en de verklaring ter zitting dat het met een pgb voor 9,9 uur begeleiding beter ging met appellant zijn daarvoor onvoldoende concreet. De hoger beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Uit wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) R. van Doorn