ECLI:NL:CRVB:2020:3223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
19/3422 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met fibromyalgie en psychische klachten, was het niet eens met de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellante zowel lichamelijk als psychisch onderzocht en had geen reden gezien om een psychiatrische expertise aan te vragen. Appellante voerde aan dat zij recht had op een IVA-uitkering, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking op preventieve of energetische gronden. De ingebrachte medische informatie door appellante bood geen nieuwe inzichten die de eerdere beoordelingen konden herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een psychiater te benoemen af, omdat er geen grond was voor twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen.

Uitspraak

19 3422 WIA

Datum uitspraak: 16 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2019, 19/317 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], België (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.E.A.H. Verstraelen, advocaat, hoger beroep ingesteld ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2020. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Verstraelen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als apothekersassistente voor 35,88 uur per week. Op 25 augustus 2016 heeft appellante zich ziek gemeld met pijnklachten in verband met fibromyalgie en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft appellante in het kader van een WIA-aanvraag het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juni 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 43,34%. Bij besluit van 18 juli 2018 heeft het Uwv appellante met ingang van 23 augustus 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 december 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 november 2018 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 december 2018 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig geweest. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medisch geobjectiveerde feiten aangevoerd. Het door appellante in beroep ingebrachte rapport van medisch adviseur M. Blom is daarvoor onvoldoende. Blom heeft zich uitsluitend gebaseerd op dossierstudie en appellante niet zelf gesproken en geen medisch onderzoek gedaan. Ook is niet gebleken dat Blom tevens verzekeringsarts is. Het standpunt van appellante dat het onbegrijpelijk is dat de FML van de bedrijfsarts niet overeenkomt met de FML van de verzekeringsarts volgt de rechtbank niet. De verzekeringsarts heeft een eigen deskundigheid en is gespecialiseerd in het vaststellen van beperkingen op grond van medische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende uitgelegd waarom geen urenbeperking is aangenomen. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien voor het benoemen van een medisch deskundige en het verzoek daartoe afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de geduide functies voor appellante medisch geschikt zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering in verband met haar fibromyalgie en psychische klachten. Het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is volgens haar onzorgvuldig is geweest, met name de psychiatrische aspecten zijn onvoldoende onderzocht. Dat blijkt uit het advies van medisch adviseur Blom van 8 februari 2019 en het rapport van de bedrijfsarts van 16 mei 2018. De rechtbank heeft het verzoek om benoeming van een deskundige ten onrechte afgewezen. Appellante heeft in hoger beroep nogmaals om benoeming van een deskundige (psychiater) verzocht. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante aanvullende medische stukken ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft in hoger beroep in reactie op de aanvullende medische stukken nog een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 oktober 2020 ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat deze medische stukken geen aanleiding geven voor een ander oordeel.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 23 augustus 2018 (datum in geding) heeft vastgesteld op 43,34%.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Appellante is zowel door de verzekeringsarts op het spreekuur van 13 juni 2018 als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoorzitting van 6 november 2018 lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast kennis genomen van alle medische stukken van de behandelend sector. De door Blom bij het medisch onderzoek geplaatste kritische kanttekeningen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 25 maart 2019 en 22 april 2019 voldoende gemotiveerd weersproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er daarbij terecht op gewezen dat hij – in tegenstelling tot Blom – appellante zorgvuldig lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Verder heeft hij voldoende inzichtelijk toegelicht dat geen aanleiding bestond een psychiatrische expertise te laten verrichten.
4.3.
Het feit dat de bedrijfsarts heeft geoordeeld dat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, betekent niet dat sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Bovendien volgt uit de informatie van de bedrijfsarts van 16 mei 2018 niet op grond van welke medische overwegingen de bedrijfsarts tot zijn oordeel is gekomen. Daarbij is nog van belang dat de bedrijfsarts aanwezig was op de hoorzitting en het standpunt van de bedrijfsarts door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de heroverweging is meegenomen bij de beoordeling.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit. De primaire verzekeringsarts heeft in verband met de fibromyalgie en de psychische klachten van appellante meerdere beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en voor het werken ‘s avonds en ‘s nachts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen gemotiveerd onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de primaire verzekeringsarts dat geen reden bestaat voor het aannemen van een urenbeperking gevolgd. Er bestaat geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het oordeel van de rechtbank hieromtrent niet te volgen. De door appellante in hoger beroep ingediende medische stukken bieden hiervoor evenmin aanknopingspunten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 oktober 2020 vermeld dat uit deze medische stukken niet blijkt dat sprake is van een ernstiger medische situatie of van ernstigere beperkingen op de datum in geding dan al is aangenomen. De ingebrachte medische informatie was al bekend, dan wel geeft geen nieuw gezichtspunt dat aanleiding geeft tot revisie van de belastbaarheid. Hij heeft daarbij nog opgemerkt dat in geen van de stukken inhoudelijk wordt ingegaan op de door hem vastgestelde beperkingen, waaruit zou blijken dat deze in maat en getal tekort zouden schieten. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd.
4.5.
Ook de informatie van medisch diensthoofd dr. J. de Bie van de dienst psychiatrie van Ziekenhuis Oost-Limburg van 19 augustus 2019 geeft geen aanleiding voor het aannemen van een urenbeperking in verband met de in de brief gestelde aanslepende pijn- en vermoeidheidsklachten. De brief dateert van ruim een jaar na de datum in geding. Bovendien heeft het Uwv terecht opgemerkt dat in de FML van 14 juni 2018 voor deze klachten al voldoende beperkingen zijn aangenomen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat een urenbeperking op preventieve of energetische gronden niet is aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat, rekening houdend met de reeds gestelde beperkingen en voorwaarden in arbeid, een urenbeperking op preventieve of energetische grond niet is aangewezen. Appellante heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat haar vermoeidheidsklachten van dermate ernst zijn dat de beperkingen in de FML als ontoereikend moeten worden aangemerkt. In de ingebrachte medische informatie zijn geen concrete aanknopingspunten te vinden voor een ander oordeel.
4.6.
Ook in wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en in de door haar ingebrachte medische informatie bestaat geen grond voor twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. Het verzoek van appellante om een psychiater te benoemen wordt daarom afgewezen.
4.7.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Er is sprake van functies waarin een lichte fysieke belasting aan de orde is.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) D.S. Barthel