ECLI:NL:CRVB:2020:3215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die zich ziek had gemeld op 1 november 2013, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 april 2016 en 19 december 2016 juist waren. De rechtbank volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en de deskundige niet, omdat er onvoldoende medische onderbouwing was voor de stelling dat de appellant meer beperkingen had dan vastgesteld. De deskundige had geconcludeerd dat er mogelijk sprake was van hersenletsel, maar de rechtbank vond dat de rapporten van de deskundige en de neuropsycholoog onvoldoende steun boden voor deze conclusie. De rechtbank oordeelde dat de klachten van de appellant niet geobjectiveerd konden worden door de behandelend neurologen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepen van de appellant niet slagen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak van objectieve onderbouwing voor het aannemen van beperkingen.