ECLI:NL:CRVB:2020:3211
Centrale Raad van Beroep
- Herziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 4 april 2019. Verzoeker had op 5 juni 2019 verzocht om herziening van de uitspraak waarin de Raad de intrekking van zijn nabestaandenuitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb) had bevestigd. De Svb had in 2009 de uitkering ingetrokken en de ten onrechte betaalde bedragen teruggevorderd. In 2010 werd de uitkering opnieuw toegekend, maar na een onderzoek naar de aflossingscapaciteit werd de verrekening niet langer toegepast. Verzoeker maakte bezwaar tegen de besluiten van de Svb, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank en de Raad bevestigden deze beslissing.
In zijn verzoek om herziening stelde verzoeker dat er teveel nadruk was gelegd op de tijdigheid van zijn bezwaar. Hij voerde aan dat uit het onderzoek naar zijn aflossingscapaciteit bleek dat hij niet in staat was om te betalen, maar dat de verrekening met zijn nabestaandenuitkering toch was doorgevoerd. Hij vroeg om vergoeding van de verrekende bedragen met wettelijke rente en proceskosten.
De Raad overwoog dat volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak alleen kan worden herzien op basis van feiten die vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad concludeerde dat verzoeker geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid had aangedragen die aan deze voorwaarden voldeed. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van griffier B.H.B. Verheul.