ECLI:NL:CRVB:2019:1212
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen intrekking nabestaandenuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die zijn nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet had ingetrokken. De Svb had dit bezwaar echter niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De appellant, die in detentie verbleef, stelde dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend en er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat de detentie van de appellant niet als verschoonbare reden kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de appellant verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn bezwaar, ook al verbleef hij in detentie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.