ECLI:NL:CRVB:2020:3205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
17-3476 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid na ziekenhuisopname

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de weigering van een IVA-uitkering aan een werknemer die zich ziek had gemeld met myelofibrose en vermoeidheidsklachten. De werknemer was na een stamceltransplantatie in 2014 weer aan het werk gegaan, maar had in januari 2016 een longontsteking opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Het Uwv had vastgesteld dat de werknemer per 13 januari 2016 niet duurzaam arbeidsongeschikt was, omdat de medische situatie naar verwachting zou verbeteren. De rechtbank had deze beslissing bevestigd, en appellante, de werkgever, ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid terecht rekening had gehouden met de mogelijkheid van verbetering van de medische situatie van de werknemer. De Raad benadrukte dat het aan de verzekeringsarts is om een inschatting te maken van de herstelkansen en dat latere ontwikkelingen niet meegewogen hoeven te worden. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts dat de werknemer niet voldeed aan de criteria voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

17.3476 WIA

Datum uitspraak: 17 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 maart 2017, 16/3020 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Staal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 13 november 2020. Namens appellante is verschenen mr. N. Schenk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
[werknemer] (werknemer) is bij appellante werkzaam geweest als projectleider voor 40 uur per week. Op 15 januari 2014 heeft hij zich ziek gemeld met interne klachten (myelofibrose) en vermoeidheidsklachten. Na een stamceltransplantatie in april 2014 heeft werknemer vanaf augustus 2014 zijn werkzaamheden weer geleidelijk opgestart. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts medisch onderzoek verricht en zijn onderzoeksbevindingen neergelegd in een rapport van 11 november 2015. Deze arts heeft vastgesteld dat de vermoeidheidsklachten van werknemer plausibel zijn. Hij heeft werknemer aangewezen geacht op lichtere werkzaamheden met beperkingen ten aanzien van langdurig staan, lopen, veelvuldig traplopen, zwaar tillen, duwen en trekken. Verder heeft de verzekeringsarts een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week aangewezen geacht. De mogelijkheden en beperkingen van werknemer voor het verrichten van arbeid heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2015. De verzekeringsarts heeft verbetering van de functionele mogelijkheden op lange termijn niet uitgesloten maar wel onzeker geacht. Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige in een rapport van 27 november 2015 vastgesteld dat werknemer gedurende 28 uur per week werkzaam was in zijn eigen werk en dat dit werk passend was. Het verlies aan loonwaarde heeft de arbeidsdeskundige berekend op 30%. Bij besluit van 30 november 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat werknemer per 13 januari 2016 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 november 2015.
1.3.
Op 14 januari 2016 heeft werknemer aan het Uwv gemeld dat hij met ingang van
9 januari 2016 is opgenomen in het ziekenhuis. Naar aanleiding van deze melding heeft een tweede verzekeringsarts in een rapport van 21 januari 2016 vastgesteld dat werknemer met een longontsteking is opgenomen in een ziekenhuis. Deze arts heeft geconcludeerd dat werknemer in verband met deze ziekenhuisopname niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. De verwachting is dat de medische situatie op korte termijn (binnen 3 maanden) wezenlijk zal verbeteren.
1.4.
Bij besluit van 26 januari 2016 heeft het Uwv werknemer alsnog met ingang van
13 januari 2016 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.5.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 januari 2016. Zij heeft gesteld dat werknemer in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
1.6.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft een verzekeringsarts bezwaar en
beroep in een rapport van 1 april 2016 geconcludeerd dat geen sprake is van duurzaamheid van de beperkingen van werknemer.
1.7.
Bij besluit van 5 april 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante
tegen het besluit van 30 november 2015 gegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 26 januari 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 april 2016 op inzichtelijke wijze heeft beargumenteerd dat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, nu de werknemer niet voldoet aan de criteria van het Schattingsbesluit. Dat werknemer op
13 januari 2016 opgenomen was in het ziekenhuis, maakt niet dat zijn arbeidsbeperkingen duurzaam zijn. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport geconcludeerd dat op korte termijn verbetering van de medische situatie te verwachten was. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat werknemer niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Appellante heeft verwezen naar de FML van 11 november 2015 waarin is vermeld dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten valt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 april 2020 gereageerd op vragen van de Raad. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft desgevraagd een toelichting gegeven op de ernst van de infecties en de vatbaarheid van werknemer voor infecties.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv werknemer per 13 januari 2016 niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt had moeten achten.
4.2.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, heeft overwogen is het aan de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Bij de volledige heroverweging op grondslag van het bezwaar moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens informatie meewegen voor zover die betrekking heeft op de datum in geding. Latere ontwikkelingen die niet op de datum in geding waren te voorzien, bijvoorbeeld het alsnog ontstaan van duurzame arbeidsongeschiktheid, behoeft hij niet mee te wegen. De omstandigheid dat een behandeling – achteraf gezien – geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan op de datum in geding was te verwachten, brengt ook niet mee dat de verwachting van de verzekeringsarts voor de in geding van belang zijnde datum voor onjuist moet worden gehouden. Beoordeeld moet immers worden de inschatting die de verzekeringsarts ten tijde van zijn beoordeling heeft gemaakt op grond van de toen voorhanden zijnde medische informatie, voor zover betrekking hebbende op de datum in geding.
4.3.
Gelet op deze rechtspraak is het standpunt van het Uwv juist. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de inschatting van de kans op verbetering van de belastbaarheid van werknemer op 13 januari 2016 terecht rekening heeft gehouden met het feit dat de medische situatie van werknemer wezenlijk zal verbeteren als de longontsteking, waarvoor een ziekenhuisopname noodzakelijk was, weer onder de knie is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 april 2016 vastgesteld dat werknemer bekend is met een chronische myelofibrose en is behandeld met een stamceltransplantatie. Als complicatie is sprake van een chronische graft versus host disease. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat werknemer kwetsbaar zal blijven voor infecties. Werknemer is van 11 tot 17 maart 2016 nogmaals opgenomen geweest in het ziekenhuis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat ten tijde van de hoorzitting op 23 maart 2016 geen sprake meer was van een situatie van volledige arbeidsongeschiktheid op basis van geen benutbare mogelijkheden, aangezien werknemer ten tijde van de hoorzitting niet meer opgenomen was in een ziekenhuis of inrichting, niet bedlegerig of ADL afhankelijk was, noch sprake was van een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. In hoger beroep heeft appellante geen (medische) informatie in het geding gebracht die de Raad heeft doen twijfelen aan deze constatering. Het feit dat werknemer na de datum in geding opnieuw enkele malen in het ziekenhuis is opgenomen in verband met complicaties maakt dit niet anders, nu ter zitting is gebleken dat werknemer na deze ziekenhuisopnames weer heeft gewerkt. Daarbij wordt aangetekend dat op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat sprake was van een zodanig te verwachten ziekteverzuim dat van appellante de tewerkstelling van werknemer in redelijkheid niet kon worden verlangd.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2020.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) V.M. Candelaria