In deze zaak gaat het om de gedeeltelijke schorsing van het AOW-pensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb) vanwege onduidelijkheid over zijn woonsituatie. Appellant ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en had gemeld dat zijn partner met haar dochter op zijn adres stond ingeschreven. De Svb startte een onderzoek naar de woonsituatie van appellant, maar hij heeft niet tijdig en volledig gereageerd op de verzoeken om informatie. Ondanks meerdere herinneringen heeft appellant het benodigde formulier niet ingediend, wat leidde tot de beslissing van de Svb om zijn AOW-pensioen vanaf januari 2016 voorlopig te verlagen.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over zijn feitelijke verblijfplaats. In hoger beroep betwist appellant deze uitspraak en stelt dat hij wel degelijk duidelijkheid heeft gegeven over zijn woonsituatie. Hij heeft echter geen bewijs kunnen leveren dat de Svb de benodigde informatie heeft ontvangen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb terecht het AOW-pensioen gedeeltelijk heeft geschorst. De Raad stelt vast dat appellant niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn verblijfplaats en dat de wettelijke basis voor de schorsing aanwezig was.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie met de Svb en de verantwoordelijkheid van de appellant om zijn woonsituatie helder te maken. De Raad concludeert dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht heeft bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.