ECLI:NL:CRVB:2020:32

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
17/3402 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke schorsing AOW-pensioen wegens onduidelijkheid over woonsituatie

In deze zaak gaat het om de gedeeltelijke schorsing van het AOW-pensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb) vanwege onduidelijkheid over zijn woonsituatie. Appellant ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en had gemeld dat zijn partner met haar dochter op zijn adres stond ingeschreven. De Svb startte een onderzoek naar de woonsituatie van appellant, maar hij heeft niet tijdig en volledig gereageerd op de verzoeken om informatie. Ondanks meerdere herinneringen heeft appellant het benodigde formulier niet ingediend, wat leidde tot de beslissing van de Svb om zijn AOW-pensioen vanaf januari 2016 voorlopig te verlagen.

De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over zijn feitelijke verblijfplaats. In hoger beroep betwist appellant deze uitspraak en stelt dat hij wel degelijk duidelijkheid heeft gegeven over zijn woonsituatie. Hij heeft echter geen bewijs kunnen leveren dat de Svb de benodigde informatie heeft ontvangen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb terecht het AOW-pensioen gedeeltelijk heeft geschorst. De Raad stelt vast dat appellant niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn verblijfplaats en dat de wettelijke basis voor de schorsing aanwezig was.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie met de Svb en de verantwoordelijkheid van de appellant om zijn woonsituatie helder te maken. De Raad concludeert dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht heeft bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

17.3402 AOW

Datum uitspraak: 8 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
20 maart 2017, 16/3186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019. Namens appellant is mr. Faber verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was in het genot van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), naar de norm van een alleenstaande. Nadat appellant had gemeld dat zijn partner met haar dochter op zijn adres stonden ingeschreven, is de Svb een onderzoek gestart naar de woonsituatie van appellant. Het daarvoor bestemde formulier is niet tijdig en ingevuld door appellant geretourneerd, ondanks een aantal herinneringsbrieven van de Svb. Wel heeft appellant zich een aantal malen telefonisch en schriftelijk tot de Svb gewend. Met een besluit 12 januari 2016 heeft de Svb appellant laten weten dat hij vanaf januari 2016 voorlopig minder AOW krijgt, omdat zijn woonsituatie niet duidelijk is. Bij beslissing op bezwaar van 6 juli 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard. Weliswaar is er een aantal malen telefonisch of schriftelijk contact geweest met appellant, maar nog steeds bestaat er onduidelijkheid over de woonsituatie, volgens de Svb.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat appellant wel informatie heeft verstrekt, maar dat nog steeds onduidelijk is waar hij feitelijk verblijft. Het komt voor zijn rekening en risico dat hij zijn feitelijke verblijfplaats niet wil doorgeven.
3. In hoger beroep bestrijdt appellant deze uitspraak met name met de stelling dat zijn
woon- en verblijfplaats wel duidelijk is. Hij stelt meermalen aan de Svb uiteengezet te hebben dat hij al vele jaren staat ingeschreven op zijn adres in [gemeente 1] , maar veelvuldig verblijft op een adres in [gemeente 2] , omdat hij daar werkzaam is. Uit veiligheidsoverwegingen wil hij geen verdere details verstrekken over zijn woonsituatie. Ook is appellant van mening dat in de besluiten geen wettelijke basis is gegeven voor de gedeeltelijke opschorting van de uitbetaling van zijn pensioen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
In geding is de vraag of de Svb terecht het AOW-pensioen van appellant gedeeltelijk heeft geschorst, omdat onduidelijkheid bestond over zijn woonsituatie en hij deze onduidelijkheid niet voldoende heeft weggenomen. Appellant stond in de Basisregistratie personen ingeschreven met een briefadres in [gemeente 1] . Tijdens een bezoek aan een Svb‑kantoor op 17 september 2015 heeft appellant aangegeven dat een vriendin en haar dochter op zijn adres zijn ingeschreven. Om duidelijkheid te krijgen over de vraag of er sprake was van een gezamenlijke huishouding is aan appellant verzocht het formulier onderzoek leefsituatie in te vullen en te retourneren. Nadat appellant verschillende malen uitstel had verkregen voor het insturen van dit formulier, is dit niet door de Svb ontvangen. Omdat volgens de Svb niet zeker was dat appellant alleen woonde, is zijn AOW-pensioen vanaf 1 januari 2016 uitbetaald naar de norm van een gehuwde en voor het overige geschorst. Hierop heeft appellant verschillende malen telefonisch en schriftelijk contact opgenomen met de Svb. Niet gezegd kan worden dat appellant hierin duidelijkheid heeft gegeven over zijn feitelijke verblijfplaats en zijn feitelijke woonsituatie. Hij heeft gegevens verstrekt over een briefadres en een (ander) correspondentieadres, maar hij heeft niet duidelijk en concreet geantwoord op de diverse keren door de Svb gestelde vragen omtrent de reden van een briefadres en, met name, zijn feitelijke verblijfplaats.
4.2.
Appellant stelt de gevraagde duidelijkheid over zijn woonsituatie te hebben gegeven in een brief, gedateerd mei 2016. Deze brief is echter niet door de Svb ontvangen. Tijdens de zitting bij de rechtbank is deze brief door de gemachtigde overhandigd. De Svb heeft hiermee dus geen rekening kunnen houden bij de besluitvorming. Aan deze brief is ook niet gerefereerd in andere correspondentie of contact tussen of namens appellant en de Svb. De Raad laat daarbij in het midden of in deze brief wel de gevraagde duidelijkheid is gegeven.
4.3.
Appellant kan niet gevolgd worden in zijn stelling dat de wettelijke basis in de besluiten ontbreekt voor de gedeeltelijke schorsing van het AOW-pensioen. In het bestreden besluit is onder andere verwezen naar artikel 19b van de AOW, waarin de opschorting van de betaling van een uitkering voor een geval als het onderhavige is geregeld. Door het ouderdomspensioen van appellant gedeeltelijk op te schorten, heeft de Svb appellant niet tekort gedaan.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2020.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H.S. Huisman