ECLI:NL:CRVB:2020:3193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
20/2780 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en indienen beroepschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald en het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2020. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de WAO.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant op 12 augustus 2020 was gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 131,- en dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de verzending van de brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven. Ondanks een tweede herinnering op 17 september 2020, is het griffierecht niet tijdig betaald. Daarnaast is het beroepschrift, dat op 10 augustus 2020 is ontvangen, te laat ter post bezorgd, waardoor het ook niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en de laatste dag om dit in te dienen was 17 juli 2020.

De Raad heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest, aangezien hij niet heeft gereageerd op een verzoek om uitleg over de termijnoverschrijding. Gezien deze omstandigheden heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek te doen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 december 2020
20/2780 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juni 2020, 19/4571 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 12 augustus 2020 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 17 september 2020 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts geldt in artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 5 juni 2020 in afschrift aan partijen toegezonden.
Het beroepschrift is op 10 augustus 2020 ontvangen. Het is, gezien de poststempel op de enveloppe, op 20 juli 2020 ter post bezorgd. De laatste dag om tijdig een hogerberoepschrift in te dienen was 17 juli 2020.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 27 augustus 2020 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellant heeft daarop niet geantwoord.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ