ECLI:NL:CRVB:2020:3193
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en indienen beroepschrift
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald en het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2020. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de WAO.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant op 12 augustus 2020 was gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 131,- en dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de verzending van de brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven. Ondanks een tweede herinnering op 17 september 2020, is het griffierecht niet tijdig betaald. Daarnaast is het beroepschrift, dat op 10 augustus 2020 is ontvangen, te laat ter post bezorgd, waardoor het ook niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en de laatste dag om dit in te dienen was 17 juli 2020.
De Raad heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest, aangezien hij niet heeft gereageerd op een verzoek om uitleg over de termijnoverschrijding. Gezien deze omstandigheden heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek te doen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift.