ECLI:NL:CRVB:2020:3191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor functie productiemedewerker industrie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die eerder als schoonmaker werkte, had zich op 20 mei 2015 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter een WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een ziekmelding op 7 augustus 2017, werd appellant een ZW-uitkering toegekend, maar deze werd per 16 juli 2018 beëindigd omdat hij geschikt werd geacht voor de functie van productiemedewerker industrie. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij door zijn psychische en lichamelijke klachten niet in staat was om de functie te vervullen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat appellant geschikt was voor de functie en dat er geen medische onderbouwing was voor de stellingen van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd.