ECLI:NL:CRVB:2020:3188
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 16 januari 2012 ziekmeldde met klachten van het houdings- en bewegingsapparaat, had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek in het kader van een WIA-aanvraag, werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Nederland bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald en aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie. Hij heeft ook een rapport van keuringsarts De Groot ingediend, waarin wordt gesteld dat de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv niet recht doen aan zijn situatie. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met alle relevante medische informatie. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was.
De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.