ECLI:NL:CRVB:2020:3178
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 maart 2018. Echter, op 15 juni 2020 heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H.G. in de Braekt, het hoger beroep ingetrokken. Dit gebeurde nadat het Uwv op 7 mei 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarbij het Uwv volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierdoor kwamen de bezwaarkosten niet voor vergoeding in aanmerking.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift kan worden veroordeeld in de kosten, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellant moet worden veroordeeld, die redelijkerwijs zijn gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.050,- voor het beroep en € 525,- voor het hoger beroep, naast een vergoeding voor medische kosten van dr. A.J.W.M. Trompenaars en andere kosten die gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komen.
De uiteindelijke beslissing van de Centrale Raad van Beroep was dat het Uwv in totaal € 9.624,34 aan kosten aan appellant moest vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier K.R. van Renswoude, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2020.