ECLI:NL:CRVB:2020:3175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
18/4532 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was eerder door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat de appellant op het moment van de aanvraag geen arbeidsvermogen had, maar het Uwv stelde dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Rotterdam had de afwijzing van het Uwv bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging. De appellant, geboren in 1997, heeft verschillende psychische aandoeningen, waaronder autisme en ADHD, en betwistte de conclusie van het Uwv dat hij in de toekomst mogelijk arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen met de juiste begeleiding.

De Raad oordeelde dat de rechtbank de afwijzing van het Uwv terecht had bevestigd. De Raad concludeerde dat er voldoende medische grondslag was voor de afwijzing en dat de appellant niet had aangetoond dat zijn situatie duurzaam was. De Raad wees erop dat, hoewel de appellant al lange tijd geen arbeidsvermogen had, er geen bewijs was dat zijn psychiatrische problemen niet behandelbaar waren. De Raad benadrukte dat met de juiste behandeling en begeleiding de ontwikkeling van arbeidsvermogen niet uitgesloten was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

18.4532 WAJONG

Datum uitspraak: 16 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 juli 2018, 17/4754 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft I. Baggerman-Scherpenisse, advocaat hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 12 november 2020. Appellant heeft deelgenomen, bijgestaan door mr. Baggerman-Scherpenisse en een begeleider van de [stichting] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1997, heeft met een door het Uwv op 18 januari 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant autisme, een gegeneraliseerde angststoornis, PDD NOS en ADHD heeft, en tevens opstandig gedrag vertoont. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 6 maart 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 13 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 6 maart 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding gezien voor twijfel aan de zorgvuldigheid en volledigheid van het uitgevoerde medisch en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat hij op grond van zijn medische situatie duurzaam niet in staat is om te werken, nu dit niet wordt gedragen door namens appellant overgelegde medische informatie, noch blijkt uit de bevindingen bij het medisch en arbeidskundig onderzoek. Hoewel appellant reeds vanaf zijn achttiende verjaardag niet beschikt over arbeidsvermogen, aangezien hij niet tenminste een uur aaneengesloten kan werken, heeft de rechtbank het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat deze situatie op dit moment niet als duurzaam kan worden aangemerkt omdat appellant naar verwachting met een intensievere vorm van (woon)begeleiding in de toekomst in staat zal zijn om arbeidsvermogen te ontwikkelen. Het feit dat appellant reeds gedurende langere tijd niet gemotiveerd is voor behandeling van zijn psychische klachten en ondanks begeleiding in algemene dagelijkse levensverrichtingen onvoldoende zelfredzaamheid heeft ontwikkeld, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de door het Uwv uitgesproken verwachting dat appellant met een vriendelijke, begripvolle en structurerende begeleiding zich in de toekomst verder zal kunnen ontwikkelen en dat dit op langere termijn ook kan leiden tot arbeidsvermogen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij duurzaam geen mogelijkheden heeft tot het ontwikkelen van arbeidsparticipatie vanwege een beperkt IQ en psychiatrische problemen, die niet behandelbaar zijn. Hij is zijn hele leven lang begeleid door allerlei hulpverleners. Appellant betwist het standpunt van het Uwv dat hij zich met begeleiding in de toekomst verder zal kunnen ontwikkelen en dat dit op langere termijn ook kan leiden tot arbeidsvermogen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gegevens overgelegd van zijn huisarts, Pro Justitia en AParee GGZ, waaronder een behandelplan van
5 augustus 2020.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant op de datum in geding, 18 januari 2017, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.1.1.
Voor het beoordelingskader wordt verwezen naar rechtsoverweging 5 van de aangevallen uitspraak en de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.2.
Wat appellant heeft aangevoerd is in grote lijnen een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering wordt gevolgd. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De grond van appellant dat hij duurzaam geen mogelijkheden heeft tot het ontwikkelen van arbeidsparticipatie vanwege zijn beperkte IQ en aanwezige psychiatrische problematiek, slaagt niet. Het Uwv heeft genoegzaam gemotiveerd dat met de juiste behandeling en begeleiding ontwikkeling bij appellant niet is uitgesloten. Ook uit de in hoger beroep overgelegde gegevens van AParee GGZ blijkt dat appellant inmiddels onder behandeling staat en hij recent door een GZ-psycholoog is gezien voor een intake en psychiatrisch onderzoek. Gelet op het behandelplan van 5 augustus 2020 is daarbij allereerst het doel om het intelligentieniveau van appellant te bepalen. Daarna kan volgens de GZ-psycholoog in een kort traject in de SGGZ worden bekeken of door begeleiding c.q. behandeling spanningsreductie en eventueel verwerking van trauma’s mogelijk is, mits appellant daartoe is gemotiveerd. Uit deze stukken kan niet worden afgeleid dat de psychiatrische problematiek van appellant niet te behandelen is en dat uitgesloten is dat appellant zich door begeleiding en behandeling in de toekomst richting arbeidsvermogen zal kunnen ontwikkelen.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) R. van Doorn