ECLI:NL:CRVB:2020:3148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
20/1134 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de jaaropgave en uitkeringsspecificaties van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam over het jaar 2017. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de jaaropgave en uitkeringsspecificaties geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het verzet tegen deze uitspraak eveneens ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde zich onbevoegd om het hoger beroep te behandelen, omdat de aangevallen uitspraak een uitspraak betreft waartegen op grond van artikel 8:104, tweede lid, van de Awb geen hoger beroep mogelijk is. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van evidente schending van eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen die een doorbreking van het wettelijk appelverbod rechtvaardigen. De enkele omstandigheid dat de rechtbank het beroep vereenvoudigd heeft behandeld, betekent niet dat er geen eerlijk en onafhankelijk proces heeft plaatsgevonden. De appellant had voldoende gelegenheid om zijn standpunt naar voren te brengen en was gehoord op zijn verzet.

De Raad concludeerde dat er geen reden was om het appelverbod te doorbreken en verklaarde zich onbevoegd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

20.1134 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2020, 19/2332 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak: 30 november 2020
Zitting heeft: J.J.A. Kooijman
Griffier: T. Ali
Ter zitting zijn verschenen mr. K.M. van der Boor namens appellant en mr. W.A. Kremer namens het college.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft bij het college bezwaar gemaakt tegen de van het college ontvangen jaaropgave 2017 en tegen de uitkeringsspecificaties over het jaar 2017. Bij besluit van
27 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de jaaropgave over het jaar 2017 en de uitkeringsspecificaties over het jaar 2017 geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij uitspraak van 14 augustus 2019 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen deze uitspraak gedane verzet met toepassing van artikel 8:55 van de Awb ongegrond verklaard.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld.
Volgens vaste rechtspraak kan voor doorbreking van een wettelijk appèlverbod slechts aanleiding zijn indien sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is. Deze situatie doet zich hier niet voor.
Bij uitspraak van 14 augustus 2019 heeft de rechtbank beslist op het beroep van appellant. De enkele omstandigheid dat de rechtbank gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid het beroep vereenvoudigd te behandelen betekent niet dat geen sprake is geweest van een eerlijk en onafhankelijk proces. Daarbij is van belang dat appellant zijn standpunt schriftelijk uiteen heeft kunnen zetten en dat appellant is gehoord op zijn verzet tegen de uitspraak van
14 augustus 2019. Appellant heeft zijn standpunt over het rechtskarakter van de jaaropgave 2017 en de uitkeringsspecificaties voldoende naar voren kunnen brengen. Dat appellant het niet eens is met het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak dat de jaaropgave over het jaar 2017 en de uitkeringsspecificaties over het jaar 2017 geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, noopt niet tot doorbreking van het wettelijk appèlverbod.
Omdat er geen reden is het appèlverbod te doorbreken, dient de Raad zich onbevoegd te verklaren.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) J.J.A. Kooijman