ECLI:NL:CRVB:2020:3138
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Verzoeker, die als verkoopmedewerker werkte, was sinds 2 november 2015 uitgevallen en ontving een Ziektewet-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had zijn uitkering geschorst en later beëindigd, omdat verzoeker niet had gereageerd op verzoeken om informatie. Verzoeker stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er twee jaar lag tussen de datum in geding en de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij voerde aan dat zijn financiële situatie hem in een spoedeisende positie bracht, aangezien zijn inkomen onder het sociaal minimum lag en hij medische hulpmiddelen nodig had.
De voorzieningenrechter overwoog dat de vraag of de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven, een afweging van belangen vereist die in de bodemprocedure moet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid bestond dat de eerdere uitspraak niet in stand zou blijven. Het feit dat er tijd was verstreken tussen de datum in geding en de beoordeling door de verzekeringsarts, leidde niet automatisch tot de conclusie dat het onderzoek onzorgvuldig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.