ECLI:NL:CRVB:2020:3132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-uitkering en de geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een appellante die zich op 9 september 2014 ziek meldde en na afloop van de wachttijd op 6 september 2016 een WIA-uitkering werd geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is om aan het arbeidsproces deel te nemen. De Raad heeft geoordeeld dat het aan de WIA-beoordeling ten grondslag liggende besluit rechtens onaantastbaar is geworden en dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv appellante terecht in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid. De Raad heeft geen nieuwe medische informatie ontvangen die zou wijzen op zwaardere beperkingen dan eerder aangenomen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van appellante wordt afgewezen.