ECLI:NL:CRVB:2020:3128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich op 5 oktober 2016 ziek meldde met klachten aan de linkervoet, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling op 7 september 2017, waarbij de appellant door een verzekeringsarts werd onderzocht, werd vastgesteld dat hij belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 5 november 2017.
Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze beslissing ongegrond. De rechtbank Gelderland onderschreef het oordeel van het Uwv, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende medische informatie had aangeleverd om zijn standpunt te onderbouwen dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt over de psychische klachten die volgens hem niet adequaat waren beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de informatie die de appellant in hoger beroep aanvoerde, niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Kokhuis.