ECLI:NL:CRVB:2020:3126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
17/5301 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die eerder als conciërge werkte, had zich op 7 april 2015 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar concludeerde na medisch onderzoek dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank Amsterdam had het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de conclusies van de artsen. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat was om bepaalde functies te vervullen. Appellant had in hoger beroep herhaald dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad volgde de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv. De geselecteerde functies werden als passend beoordeeld, en het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Kokhuis.

Uitspraak

17.5301 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 juni 2017, 17/1231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 december 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Jaab, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als conciërge op een school voor 35,86 uur per week. Hij heeft van 1 mei 2012 tot 1 april 2015 een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet. Op 7 april 2015 heeft appellant zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 21 maart 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten. Zij heeft vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 90,37% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 juni 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 juli 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 16 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juni 2016 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de aangepaste FML van 12 januari 2017 de oorspronkelijk geselecteerde functies opnieuw bezien en de functie sorteerder puindelen wegens wisseldiensten niet langer passend geacht en laten vervallen. Op basis van overige drie geschikte functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant is met zijn beperkingen in staat geacht de functies van productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code 111172), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen & vruchten) (SBC-code 111010) te vervullen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig en volledig medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 31 mei 2017 onderbouwd waarom de in beroep ingebrachte, ongedateerde, informatie van de internist geen aanleiding geeft het standpunt te wijzigen. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat appellant niet door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is onderzocht niet maakt dat het onderzoek en de bevindingen van dat onderzoek onzorgvuldig zijn. De rechtbank heeft meegewogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht waarom de in bezwaar aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant. De omstandigheid dat aan appellant een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW-uitkering) is toegekend, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel omdat deze toekenning tot stand is gekomen binnen een ander toetsingskader.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft zijn verzoek om een onafhankelijke deskundige in te schakelen ten onrechte gepasseerd. Appellant heeft de Raad in hoger beroep verzocht om alsnog een deskundige te benoemen omdat het medisch onderzoek door het Uwv te beperkt is gebleven. Appellant heeft erop gewezen dat hij volledig arbeidsongeschikt is geacht in het kader van de IOAW. Appellant heeft verder herhaald dat er sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, omdat de arbeidsdeskundige appellant niet heeft onderzocht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv. De aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 januari 2017 inzichtelijk uiteengezet dat er geen aanleiding was om een (uitgebreid) lichamelijk onderzoek te verrichten omdat de suikerziekte, waaraan appellant al tien jaar lijdt, op de datum in geding ongecompliceerd verliep. De lichamelijke klachten van appellant lagen ook niet aan de basis van zijn ziekmelding en appellant heeft met deze aandoening in het verleden ook altijd kunnen werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook geen argumenten gezien om de behandelaars van appellant te raadplegen over deze klachten omdat de medische problematiek duidelijk was en er geen gerichte behandeling liep. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie ingewonnen bij de behandelend cardioloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uit die informatie afgeleid dat het om onschuldige hartkloppingen gaat die verdwijnen bij inspanning zodat op basis hiervan geen beperkingen te stellen zijn. Over de psychische klachten van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de gegeven psychische begeleiding en de voorgeschreven medicatie niet duiden op ernstige psychische problematiek. De basis van de psychische problematiek is gelegen in het feit dat appellant geen werk meer heeft en wegbezuinigd is wat tot (invoelbare) reactieve psychische klachten heeft geleid. Er is geen sprake van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant vanwege zijn gestoorde slaap en vanwege zijn suikerziekte aanvullend beperkt geacht voor onregelmatige diensten. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingezonden die aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat hij meer beperkt is. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. Wegens het ontbreken van de daarvoor noodzakelijke twijfel bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen, zoals weergegeven in de FML van 12 januari 2017, zijn de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht passend. Dat appellant niet door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gezien, brengt niet met zich mee dat het bestreden besluit een zorgvuldige arbeidskundige grondslag ontbeert. Het oordeel van de rechtbank dat niet gebleken is van een onzorgvuldig arbeidskundig onderzoek wordt dan ook onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 januari 2017 overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt te achten zijn voor appellant.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2020.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L.R. Kokhuis