ECLI:NL:CRVB:2020:3109

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
19/901 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beëindiging van de WIA-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen ongegrond verklaarde. Appellante, die sinds 2012 ziek is en een WGA-uitkering ontvangt, betoogt dat haar lichamelijke en psychische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat appellante geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die haar standpunt onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat het Uwv op de datum in geding, 5 juli 2018, zwaardere beperkingen had moeten vaststellen. De rapporten van Psyon en Psymens, evenals de medische informatie van de huisarts, bieden geen aanknopingspunten voor een andere conclusie. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 901 WIA

Datum uitspraak: 9 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2019, 18/2364 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Daarop heeft het Uwv gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting. Hierna is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerker voor 32 uur per week. Op 5 september 2012 heeft zij zich ziek gemeld met buik- en rugklachten en psychische klachten. In maart 2013 is haar dienstverband beëindigd. Vanaf 3 september 2014 ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 40,15%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv aan appellante met ingang van 3 oktober 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellante op 24 oktober 2017 het spreekuur van een arts bezocht. Deze arts heeft in zijn rapport van 25 oktober 2017 – dat is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts – vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 26,29%.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 20 november 2017 vastgesteld dat appellante per toekomende datum geen recht meer heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 november 2017 heeft het Uwv bij besluit van 4 mei 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en bepaald dat de WIA‑vervolguitkering per 5 juli 2018 wordt ingetrokken. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2018 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 mei 2018 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet wordt getwijfeld aan de juistheid en motivering van de medische beoordeling. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk en voldoende gemotiveerd rekening gehouden met zowel de psychische klachten als de lichamelijke klachten van appellante. Daarvoor zijn in de FML van 27 oktober 2017 beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Appellante heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat meer en/of zwaardere beperkingen moeten worden aangenomen. Dat appellante sinds oktober 2018 onder behandeling is van een psycholoog en dat zij op 10 januari 2019 een afspraak heeft voor het verkrijgen van medicatie voor haar psychische klachten is daarvoor onvoldoende. Bovendien heeft deze informatie geen betrekking op de datum in geding. Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 oktober 2017 zijn de geselecteerde functies terecht geschikt acht. Gelet op de arbeidskundige rapportages van 7 november 2017 en 2 mei 2018 en het Resultaat functiebeoordeling is toereikend en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat. Door het Uwv is onvoldoende onderkend dat haar psychische klachten fors fluctueren en dat regelmatig sprake is van een terugval, waarvoor zij in oktober 2018 met therapie is begonnen. Deze terugvallen zijn kenmerkend voor de door de psychiater van Psyon op 7 november 2013 gediagnosticeerde dysthyme stoornis. Verder heeft zij er op gewezen dat uit het re-integratierapport van 15 december 2017 blijkt dat re-integratie niet is gelukt vanwege haar regelmatige verzuim en dat is gebleken dat vrijwilligerswerk voor appellante het maximale haalbare is. In hoger beroep heeft zij ter onderbouwing nog informatie ingestuurd van haar huisarts en een rapport 17 oktober 2019 van behandelend psychiater en klinisch psycholoog-psychotherapeut van Psymens. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat bij appellante begin 2019 de diagnose hyperthyreoïdie bij M. Graves is gesteld. Gelet op de aard van de klachten gaat appellante er van uit dat de ontregelde schildklier ook op de datum in geding een rol speelde. Daarvoor heeft het Uwv ten onrechte geen beperkingen vastgesteld. Uit het rapport van Psymens valt op te maken dat zij tot juni 2019 forse psychische problemen heeft gekend waardoor haar arbeidsbeperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren ten tijde in geding ernstiger waren dan door het Uwv zijn vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft er op gewezen dat de behandeling bij Psymens heeft plaatsgevonden ruim na de datum in geding en dat het rapport van 17 oktober 2019 geen informatie bevat over de periode kort voor en op de datum in geding. Verder is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van de huisarts bij zijn medische heroverweging heeft betrokken. Dat de behandeling door de huisarts nadien is voortgezet, betekent niet dat het medisch oordeel over de datum in geding onjuist is geweest.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of de rechtbank juist heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 5 juli 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die in beroep zijn aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen over de mogelijkheden en de beperkingen van appellante worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat appellante noch in beroep noch in hoger beroep medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat het Uwv voor appellante op de datum in geding, zijnde 5 juli 2018, zwaardere beperkingen had moeten vast stellen. Daarvoor ziet de Raad in de rapporten van Psyon van 7 november 2013, Psymens van 17 oktober 2019, de medische informatie van de huisarts en het re-integratie rapport van 15 december 2017 onvoldoende aanknopingspunten.
4.4.
Uit 4.2 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.M.M. Chevalier