ECLI:NL:CRVB:2020:3107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
18/6452 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 augustus 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische oordelen voldoende waren gemotiveerd.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Centrale Raad van Beroep volgde de rechtbank in haar oordeel. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier M. Graveland.

Uitspraak

18.6452 ZW

Datum uitspraak: 9 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2018, 18/846 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N. Roos. Overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid heeft het Uwv zich via videobellen laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als verkoper binnendienst. Op 22 juni 2016 heeft hij zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 22 juni 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juli 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk als verkoper binnendienst te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 21 juli 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 22 augustus 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 oktober 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 november 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en eigen lichamelijk en psychisch onderzoek door de verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift en het gestelde ter hoorzitting in bezwaar, alsmede op de tijdens de bezwaarfase ontvangen medische informatie van de psycholoog van appellant van 10 oktober 2017. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek daarmee op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.2.
Wat appellant in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Met de door appellant genoemde fysieke en psychische klachten is rekening gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 oktober 2017 overwogen dat appellant bekend is met klachten van depressieve aard, waarvoor hij nog wordt behandeld. Veel psychosociale stressoren in zijn privéleven spelen daarbij een grote rol. In de FML is rekening gehouden met de beperkte psychische belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de door de psychiater in zijn brief van 10 oktober 2017 beschreven problematiek en diagnosen bekend waren bij de verzekeringsarts. Er zijn ook geen medisch objectiveerbare gegevens die wijzen op ernstige fysieke beperkingen die leiden tot beperkingen op de FML. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aannemelijk geacht dat er extra belastende factoren in het privéleven van appellant zijn die een groot deel van de energie van appellant in beslag nemen, waarbij erop is gewezen dat bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling de belastbaarheid van de belanghebbende in kaart wordt gebracht los van de energie die extra belastende factoren in het privéleven kosten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de probleemanalyse en het uitvoeringsplan van [instantie] weliswaar niet genoemd, maar blijkens de stukken en de rapporten van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) was wel bekend dat en welke hulp appellant van [instantie] kreeg, namelijk – kort gezegd – persoonlijke begeleiding en coaching. In het rapport van 8 mei 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep expliciet overwogen dat de inhoud van de probleemanalyse en het uitvoeringsplan van [instantie] aansluit bij de informatie van de psychiater van PsyQ. De verzekeringsarts heeft de complexe psychosociale situatie van appellant weergegeven en heeft meerdere beperkingen in de FML opgenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Bij het onderzoek naar de psyche van appellant zijn geen aanwijzingen gevonden voor een zodanig ernstige psychiatrische stoornis die aanleiding zijn voor een beperking in de FML op ‘vasthouden van de aandacht’ en ‘doelmatig handelen’. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het evident dat appellant hulp nodig heeft bij zijn complexe psychosociale problematiek, maar heeft er terecht op gewezen dat dit nog niet inhoudt dat appellant geen basale activiteiten in het dagelijks leven kan verrichten. Appellant is bij [instantie] aangemeld om geholpen te worden bij het regelen van praktische zaken. In het rapport van 18 september 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de diagnoses in het behandelplan SGGZ van 7 juli 2018 aansluiten bij beperkingen die in de FML zijn vastgelegd. Uit het behandelplan blijkt ook dat er een redelijke kans op verbetering binnen een jaar of daarna is. Vooral het waar mogelijk oplossen van en anders omgaan met de grote psychosociale problemen is hierbij van belang. In het besluit van de gemeente zijn de criteria waarop de vrijstelling van de arbeids-verplichtingen zijn gegeven niet beschreven. De grote hoeveelheid psychosociale problematiek speelt hierbij volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijk een rol.
2.3.
De rechtbank volgt de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De stellingen van appellant dat te weinig gewicht is toegekend aan de probleemanalyse en het uitvoeringsplan van [instantie] van januari 2017 en dat onvoldoende rekening is gehouden met het traject dat hij bij PsyQ volgt, onderschrijft de rechtbank gezien het voorgaande niet. De rechtbank volgt ook de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het gezien de lopende interventies aannemelijk is dat op termijn verbetering van de belastbaarheid van appellant mogelijk is, waarbij het oplossen of verminderen van de psychosociale problemen een belangrijke factor is. Appellant heeft in beroep niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand op de datum in geding, 22 augustus 2017.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat het Uwv in de FML van 7 juli 2017 de functionele mogelijkheden van appellant per de datum in geding correct heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de geduide functies voldoende toegelicht. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies voor appellant geschikt moeten worden geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Volgens appellant is geen rekening gehouden met zijn complexe psychische problematiek, waarvan de ernst wordt onderstreept door de begeleiding en coaching door [instantie] . Niet in te zien is dat op termijn verbetering mogelijk is. Verder heeft appellant aangevoerd dat de functies willekeurig zijn gekozen en niet getoetst aan zijn daadwerkelijke beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het van toepassing zijnde wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat wat appellant heeft aangevoerd geen reden geeft het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden, wordt gevolgd. Het hogerberoepschrift is nagenoeg een herhaling van de gronden die in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitvoerig overwogen waarom die gronden niet slagen. De daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden volledig onderschreven.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De grond dat de functies willekeurig zijn gekozen en niet getoetst aan zijn daadwerkelijke beperkingen slaagt niet. De functies zijn op de gebruikelijke wijze door de arbeidsdeskundige geselecteerd, waarna, uitgaande van de beperkingen in de FML, voldoende is gemotiveerd dat de belasting in die functies de mogelijkheden van appellant niet overschrijdt.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Graveland