ECLI:NL:CRVB:2020:3106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor eigen arbeid als transportbegeleider in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als transportbegeleider werkte, had zich ziek gemeld met diverse klachten en ontving een Ziektewet-uitkering. Na herstel werd hij hersteld verklaard, maar meldde hij zich opnieuw ziek met hartklachten. Het Uwv concludeerde dat appellant per 27 november 2017 in staat was zijn eigen werk te verrichten en beëindigde zijn Ziektewet-uitkering. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv op toereikende gronden berustte.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat zijn hartklachten niet medisch konden worden geobjectiveerd en dat informatie over zijn psychische klachten niet was meegenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in eerdere rapporten voldoende gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn klachten, in staat was zijn werk als transportbegeleider te verrichten. De nieuwe stukken die in hoger beroep zijn ingediend, gaven geen aanleiding om het eerdere oordeel te herzien. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een deskundige in te schakelen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.