ECLI:NL:CRVB:2020:3099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
18/1598 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de hoogte van de loonaanvullingsuitkering van appellante, die sinds 2011 ziek is door borstkanker. Appellante is in 2013 in aanmerking gekomen voor een loonaanvullingsuitkering op basis van de Wet WIA, met een arbeidsongeschiktheid van 100%. In 2015 heeft de werkgever om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid gevraagd, waarna het Uwv de belastbaarheid van appellante heeft vastgesteld. Appellante is het niet eens met de vastgestelde urenbeperking van 20 uur per week en stelt dat haar beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter overtuigend gemotiveerd dat een verder strekkende urenbeperking niet nodig is. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld en dat er geen aanleiding is om de geselecteerde functies als ongeschikt te beschouwen. De Raad volgt de argumentatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

18.1598 WIA

Datum uitspraak: 9 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2018, 17/2677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.T.G. Huisman hoger beroep ingesteld en een rapport van een verzekeringsarts/gerechtelijk deskundige ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Namens appellante is mr. Huisman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steenman.
Na de zitting is het onderzoek heropend. Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord en nadere stukken ingediend. Appellante heeft hierop gereageerd.
Het Uwv heeft een nadere vraagstelling van de Raad beantwoord en een nader stuk ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als manager Reporting & Forecasting bij [werkgever] (hierna: de werkgever). Op 4 januari 2011 heeft zij zich ziek gemeld. Nadat een verzekeringsarts van het Uwv had geconcludeerd dat voor appellante, vanwege de behandeling van borstkanker met lymfekliermetastasen, geen benutbare mogelijkheden bestonden, is appellante per
1 januari 2013 in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is bij besluit van 10 juli 2014 ongewijzigd voortgezet.
1.2.
De werkgever heeft op 1 december 2015 verzocht om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die volgens de werkgever duurzaam is. Appellante heeft op 3 maart 2016 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft haar belastbaarheid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft appellante op basis daarvan in staat geacht tot het verrichten van de functies van telefonist, wikkelaar en chauffeur personenbusje. Berekend is dat appellante 79,72% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 23 september 2016 heeft het Uwv de hoogte van de loonaanvullingsuitkering van appellante ongewijzigd vastgesteld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding geweest de FML op 30 maart 2017 aan te vullen met psychische beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellante vervolgens niet langer in staat geacht tot het verrichten van de functie van chauffeur personenbusje en heeft daarvoor de als reserve geselecteerde functie van administratief ondersteunend medewerker gehanteerd. Berekend is dat appellante 79,71% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 september 2016 bij beslissing op bezwaar van 5 april 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en de uitkomst ervan juist is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om appellante per 3 maart 2016 meer beperkt te achten dan door het Uwv is aangenomen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 30 maart 2017 heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat appellante in medisch opzicht niet in staat zou zijn om de geselecteerde functies te verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden van beroep gehandhaafd. Zij stelt zich op het standpunt dat het Uwv haar beperkingen door heftige bloedingen en bloedarmoede heeft onderschat. Zij heeft te maken met klachten van vermoeidheid, concentratieproblemen, armklachten en problemen met staan/lopen. Voorts meent zij dat onvoldoende rekening is gehouden met haar verminderde psychische belastbaarheid en dat een grotere urenbeperking dan 4 uur per dag/20 uur per week nodig is. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante naar een expertiserapport van verzekeringsarts Gille van 9 mei 2018. Appellante acht zich niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Hierbij is verwezen naar de ingebrachte rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 september 2018, 16 september 2019 en 17 december 2019 en de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 september 2018 en 27 september 2019.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is primair in geschil of appellante meer beperkt is dan is vermeld in de FML van 30 maart 2017. Uit het expertiserapport van verzekeringsarts Gille blijkt dat deze zich goed kan vinden in de door de verzekeringsarts vastgestelde fysieke beperkingen en de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangevulde beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Gille en de verzekeringsarts bezwaar en beroep verschillen van mening of appellante tevens beperkt moet worden geacht in het omgaan met conflicten (beoordelingspunt 2.8) en het omgaan met klanten/clienten (beoordelingspunt 2.12.1), en over de vraag of een grotere urenbeperking is aangewezen. Gelet hierop zal de Raad de beoordeling over de belastbaarheid van appellante tot deze punten beperken.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestond appellante te volgen in haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat. Wat door verzekeringsarts Gille is gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.3.1.
Uit zijn rapport blijkt dat Gille in de aanpassingsstoornis van appellante, die gepaard gaat met een verminderde stresstolerantie, aanvullende beperkingen op het omgaan met conflicten (2.8) en omgaan met klanten (2.12.1) aannemelijk geacht. Voorts heeft Gille de urenbeperking in dubio gesteld vanwege de combinatie van CVS, de gevolgen van borstkanker, het langdurige bloedverlies met bloedarmoede tot gevolg, en ondersteunend met het dagverhaal van appellante.
4.3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 10 september 2018, 16 september 2019 en 17 december 2019 onder meer overwogen dat uit de geobjectiveerde problematiek van appellante geen noodzaak tot een beperking op omgaan met conflicten en verdergaande beperkingen in de rubriek sociaal functioneren kan worden afgeleid. Bij appellante is geen sprake van evidente psychopathologie en tijdens het spreekuur zijn bij haar geen ernstige stoornissen in cognitieve, conatieve en affectieve functies gevonden. Evenmin is uit de beschikbare medische gegevens een evident psychiatrisch ziektebeeld naar voren gekomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep betreft een aanpassingsstoornis, zoals bij appellante is vastgesteld, milde psychische problematiek die niet leidt tot ernstige beperkingen. Een aanpassingsstoornis gaat volgens haar per definitie niet samen met dermate verminderde mentale belastbaarheid dat hierdoor een beperking op omgaan met conflicten is geïndiceerd. Een verminderde mentale belastbaarheid is iets anders dan verminderde mentale vaardigheden. Niet gebleken is dat appellante zich ongemakkelijk voelt in contacten met anderen en niet beschikt over adequaat aanpassingsvermogen en/of coping met sociale omgevingseisen, waaronder omgaan met conflictsituaties. Door het aannemen van de beperkingen ten aanzien van werken met een onvoorspelbare werksituatie, veelvuldige deadlines of productiepieken, hoog handelingstempo en leidinggeven wordt volgens haar voldoende tegemoetgekomen aan het voor appellante noodzakelijke beperken van werksituaties die stress veroorzaken. Omdat er geen stoornissen in de agressieregulatie, impulsbeheersing of in de communicatie met anderen gevonden zijn, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische noodzaak om meer te beperkingen te stellen en is er terecht geen beperking gesteld op conflicthantering.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de voornoemde rapporten voldoende overtuigend gemotiveerd dat een beperking op beoordelingspunt 2.8 niet is aangewezen. Uit de beschrijving in het CBBS bij punt 2.8, dat de normaalwaarde 0 bij item 2.8 meer vereist dan in het dagelijks leven wordt gevraagd en dit beoordelingspunt een uitzondering vormt op het algemene uitgangspunt dat alleen bij een stoornis een beperkende score in de FML wordt aangegeven, volgt niet dat in de door de verzekeringsartsen van het Uwv gemotiveerd bescheven situatie van appellante een beperkende score is aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep er in dit verband op gewezen dat appellante bij de spreekuuronderzoeken assertief gedrag heeft laten zien. Gille heeft appellante niet op een spreekuur gezien en niet zelf vastgesteld dat appellante niet in staat is om met conflicten om te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 10 september 2018,
16 september 2019 en 17 december 2019 voldoende overtuigend gemotiveerd dat kan worden volstaan met uit de aanpassingsstoornis voortvloeiende beperkingen in het persoonlijk funtioneren en dat daarmee voldoende tegemoet is gekomen aan de voor haar objectief vast te stellen beperkingen.
4.5.1.
Wat betreft de door Gille betwijfelde omvang van de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 september 2018 toegelicht dat voor een verdergaande urenbeperking op grond van de Standaard duurbelastbaarheid geen aanleiding bestaat. De indicatie op energetische gronden als gevolg van te groot energieverbruik, bij verminderde mogelijkheden om te kunnen recupereren en als gevolg van een tekort aan energie doen zich niet voor. Van problematiek waarin te groot energieverbruik een rol speelt, zoals bij auto-immuunziekten of schildklierproblematiek is bij appellante geen sprake. Verminderde mogelijkheden tot recuperatie bij slaap-waakstoornissen, zoals in chronisch hartfalen of slaapgerelateerde stoornissen doen zich bij appellante ook niet voor. Er is evenmin sprake van aandoeningen gepaard gaande met een tekort aan energie zoals bij longfunctiestoornis/een diffusiestoornis, status na hartinfarct met verminderde pompfunctie of ernstige bloedarmoede. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij appellante sprake is van chronische vermoeidheidsklachten, die na chemotherapie voor borstkanker langdurig aanwezig kunnen zijn. Op grond hiervan kan een duurbeperking worden geïndiceerd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de vastgestelde werktijdbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week, naast de overige vastgelegde beperkingen, voldoende tegemoet gekomen aan de beperkingen in energie van appellante. Zij heeft door de duurbeperking 20 uur per week recuperatietijd. Op grond van de Standaard duurbelasting bestaat er geen medische noodzaak tot een verdergaande urenbeperking.
4.5.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee overtuigend gemotiveerd dat een verder strekkende urenbeperking niet is aangewezen. Gille heeft zijn standpunt, dat een urenbeperking van 20 uur per week onvoldoende tegemoet komt aan de beperkingen van appellante, niet concreet onderbouwd. De enkele omstandigheid dat appellante in 2012 vanwege vermoeidheid uit CVS beperkt is geacht voor een even grote urenbeperking als in de onderhavige beoordeling, waarbij sprake is van vermoeidheid uit CVS en na chemotherapie, hoeft er niet toe te leiden dat een urenbeperking van 20 uur onvoldoende is. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat voor haar een verder strekkende urenbeperking moet gelden. Evenmin heeft Gille nader gereageerd op de nadere gemotiveerde toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de urenbeperking.
4.6.1.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante zoals vastgelegd in de FML van 30 maart 2017 heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijden.
4.6.2.
Het standpunt van appellante in hoger beroep, dat de functie van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) vanwege het zich voordoen van verbale agressie tijdens telefonisch contact voor haar, gelet op haar aanpassingsstoornis die gepaard gaat met verminderde stresstolerantie, ongeschikt is, wordt niet gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 september 2019 er terecht op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt dat appellante op beoordelingspunt 2.8 niet beperkt is, gemotiveerd heeft gehandhaafd. In de functie is conflicthantering aan de orde die voortvloeit uit telefonisch of schriftelijk contact (sporadisch, of een aantal maal per jaar). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, gelet op de gemotiveerde beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep over beoordelingspunt 2.8, terecht geconcludeerd dat appellante in staat moet zijn tot de vereiste conflicthantering, zodat de functie van administratief ondersteunend medewerker voor appellante geschikt is.
4.7.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.6.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H.S. Huisman