ECLI:NL:CRVB:2020:3093

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
18/56 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) met betrekking tot blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die lijdt aan verschillende psychische en somatische aandoeningen, had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat concludeerde dat de medische situatie van de appellant geen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid rechtvaardigde. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. De medische adviezen die aan de afwijzing ten grondslag lagen, werden als objectief en onpartijdig beoordeeld. De Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor een persoonlijk onderzoek door de medisch adviseur, aangezien de beschikbare informatie voldoende was om een goed beeld van de gezondheidssituatie van de appellant te vormen. De Raad concludeerde dat de niet-psychiatrische problematiek van de appellant niet leidde tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, en dat er geen aanwijzingen waren dat de appellant niet in staat was om op relevante momenten hulp in te roepen.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat de medische adviezen onjuist waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.56 WLZ

Datum uitspraak: 9 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2017, 16/5580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019. Appellant is met zijn echtgenote verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood en mr. L.M.R. Kater.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Partijen hebben nadere stukken ingediend en hun standpunten nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 28 oktober 2020. Appellant is met zijn dochter verschenen, via beeldbellen bijgestaan door mr. Kaya. Namens CIZ heeft mr. Koedood via beeldbellen deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is onder meer bekend met chronische PTSS met psychotische kenmerken, een chronische depressieve stoornis, een somatoforme stoornis functionele dysfonie en knieklachten.
1.2.
Appellant heeft op 13 februari 2016 bij CIZ een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.3.
CIZ heeft bij besluit van 31 maart 2016 de aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 2 november 2016 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar ongegrond verklaard onder verwijzing naar een advies van zijn medisch adviseur. Aan het bestreden besluit is het volgende ten grondslag gelegd. Bij appellant is sprake van de grondslag somatiek. Daarnaast is sprake van psychiatrische problematiek. De psychiatrische problematiek biedt geen toegang tot de Wlz. De somatische problematiek van appellant leidt niet tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Het medisch advies is op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze opgesteld en CIZ heeft dus mogen uitgaan van de juistheid van dit advies en de daarin weergegeven conclusie dat appellant geen toegang heeft tot de Wlz. Appellant is er niet in geslaagd om met medisch objectiveerbare stukken aanknopingspunten aan te voeren dat het medisch advies en de daarin weergegeven conclusie onjuist zijn. Ook is niet onderbouwd dat het noodzakelijk was dat appellant in persoon op het spreekuur van de medisch adviseur werd onderzocht.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Appellant heeft een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Naast somatische klachten heeft hij een verstandelijke handicap en deze aandoeningen zijn de belangrijkste reden voor zijn zorgbehoefte. Er bestaat valgevaar en na een val kan appellant, vanwege zijn spraakklankstoornis en verminderde beoordelingsvermogen, niet om hulp vragen. De medisch adviseur heeft appellant ten onrechte niet in persoon onderzocht.
3.2.
CIZ heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit onder verwijzing naar verschillende door hem overgelegde nadere adviezen van zijn medisch adviseurs.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz is bepaald dat een verzekerde recht heeft op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.2.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of appellant een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz, vanwege de daarin genoemde grondslagen.
4.3.
Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. De medisch adviseurs van CIZ hebben alle beschikbare (medische) informatie bij hun onderzoek betrokken, waaronder de gegevens die naar voren zijn gekomen bij het huisbezoek dat een onderzoeker van CIZ bij appellant heeft afgelegd. Op basis van deze informatie hebben zij zich een duidelijk beeld van de medische situatie van appellant kunnen vormen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat een medisch adviseur appellant in persoon had moeten onderzoeken. Uit wat appellant heeft aangevoerd volgt niet dat in de medische adviezen geen juist beeld wordt gegeven van de gezondheidssituatie van appellant of dat deze adviezen niet concludent of anderszins onjuist zijn.
4.4.
De strekking van de medische adviezen is dat de niet-psychiatrische problematiek van appellant niet leidt tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Ongeacht of bij appellant sprake is van een verstandelijke handicap naast de somatische klachten, zijn er volgens de medisch adviseurs geen aanwijzingen dat appellant niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen, bijvoorbeeld door te klappen of door gebruik te maken van een hulpmiddel, zoals persoonsalarmering. Daarnaast heeft appellant volgens de medisch adviseurs geen aandoeningen die maken dat hij niet op hulp kan wachten. De Raad is niet gebleken dat aan de juistheid van deze conclusies moet worden getwijfeld. Reeds hierom is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz.
4.5.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en N.R. Docter en J.C. Boeree als leden, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) D. Bakker