ECLI:NL:CRVB:2020:309
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een machineoperator na nierdonatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, een voormalige machineoperator, had zich ziek gemeld na een nierdonatie en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv beëindigde zijn ZW-uitkering per 20 april 2017, omdat een verzekeringsarts oordeelde dat appellant weer geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij door gezondheidsklachten niet in staat was om zijn werk te verrichten. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep in wezen een herhaling waren van wat hij eerder had aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische stukken waren ingediend die de geschiktheid van appellant in twijfel trokken. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn prostaatklachten, in staat was om zijn werk als machineoperator te hervatten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in dit proces. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.