ECLI:NL:CRVB:2020:3084
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van dringende redenen voor terugvordering van bijstandsuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 oktober 1996 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft in beroep aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering van bijstandsuitkering af te zien. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had eerder besloten om de bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 te herzien en een bedrag van € 3.857,46 terug te vorderen, omdat appellant inkomsten had ontvangen die hij niet had gemeld.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van dringende redenen die een terugvordering onaanvaardbaar zouden maken. De Raad benadrukt dat dringende redenen alleen kunnen worden aangenomen als er onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene zijn. Appellant heeft aangevoerd dat de bijschrijvingen op zijn rekening leningen betreffen die hij moet terugbetalen, maar de Raad oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat dit geen dringende reden oplevert. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat appellant pas in beroep zijn argumenten heeft toegelicht, terwijl het college in het verweerschrift al een nadere toelichting had gegeven op de omstandigheden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2020.