ECLI:NL:CRVB:2020:3080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
19/3905 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening in de vorm van een lening wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant ontving van 11 december 2013 tot en met 31 december 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) van de gemeente Schiedam en sinds 1 januari 2017 van de gemeente Rotterdam. Op 29 oktober 2018 diende appellant een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten en inrichting. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam kende appellant bijzondere bijstand toe, maar in de vorm van een lening. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de bijstand als gift verstrekt had moeten worden.

De rechtbank oordeelde dat appellant een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid had getoond door een aanzienlijk bedrag van € 4.992,78, dat hij had ontvangen van de gemeente Schiedam, te besteden aan kleding en andere uitgaven in plaats van te reserveren voor zijn verhuiskosten. De rechtbank concludeerde dat de bijzondere bijstand terecht in de vorm van een lening was verstrekt, omdat appellant niet had aangetoond dat hij de kosten van zijn verhuizing had voorzien.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende redenen had aangevoerd om de eerdere beslissing te weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij de lening voor de bijzondere bijstand werd gehandhaafd.

Uitspraak

19.3905 PW

Datum uitspraak: 17 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 september 2019, 19/2167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft van 11 december 2013 tot en met 31 december 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ontvangen van de gemeente Schiedam. Sinds 1 januari 2017 ontvangt hij bijstand van de gemeente Rotterdam naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft op 29 oktober 2018 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de PW voor kosten van verhuizing (eerste huur) en inrichting en stoffering. Bij zijn aanvraag heeft appellant bankafschriften gevoegd, waaruit blijkt dat hij op 21 september 2018 van de gemeente Schiedam nabetalingen van bijstand heeft ontvangen tot een bedrag van € 4.992,78.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 december 2018, na bezwaren gehandhaafd bij besluit van 24 april 2019 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant voor de kosten van verhuizing bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 563,19 en
voor de kosten van inrichting en stoffering tot een bedrag van € 1.306,-. Het college heeft de bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder college:
“4.1 Inrichtings- en stofferingskosten
(…).
De bijzondere bijstand voor stofferingskosten wordt op grond van artikel 48, eerste lid, van de Pw in beginsel verstrekt in de vorm van een gift, tenzij sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. Eiser heeft weliswaar eerst een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ontvangen en daarna een lagere norm ontvangen vanwege de nachtopvang en begeleid wonen, maar desondanks moet hij in staat zijn geweest om kleine bedragen te reserveren (vergelijk een uitspraak van de Raad van 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1712). Eiser wist dat hij moest verhuizen naar andere woonruimte. Bovendien heeft eiser ervoor gekozen het relatief aanzienlijke bedrag van € 4.992,78 van de gemeente Schiedam deels te besteden aan kleding en deels aan vrienden en familie te geven, terwijl hij het bedrag had kunnen reserveren voor de kosten van zijn verhuizing. Uit de bankafschriften blijkt dat eiser, ook nadat hij de gemeente had gebeld om door te geven dat hij een woning had gevonden, nog grote bedragen van zijn bankrekening heeft opgenomen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw.
4.2
Verhuiskosten
Op grond van artikel 48, eerste lid, van de Pw wordt de bijstand om niet verstrekt, tenzij de wet anders bepaalt. (…). Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit niet expliciet dat verweerder de bijzondere bijstand voor verhuiskosten als een lening heeft verstrekt vanwege tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder b, van de Pw. Verweerder heeft in zijn verweerschrift gemotiveerd uiteengezet dat ook de verstrekking van de verhuiskosten in de vorm van een gift (lees: lening) is gebaseerd op een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Gelet op het oordeel onder 4.1 volgt de rechtbank dit. (…).”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover het de kosten van verhuizing en stoffering betreft. Appellant stelt zich op het standpunt dat de bijzondere bijstand voor die kosten ten onrechte in de vorm van een lening is verstrekt en niet als gift. Appellant heeft daartoe, evenals in beroep, aangevoerd dat het college hem kennelijk heeft vergeven dat hij zijn verhuizing niet heeft voorzien en dat hij niet heeft gespaard voor de gevraagde kosten. Volgens appellant behoort daarom het door het college gehanteerde normbesef ook geen rol te spelen bij de vraag of de gevraagde bijzondere bijstand in de vorm van een lening of als gift moet worden verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW kan bijstand worden verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant het op 21 september 2018 ontvangen bedrag van in totaal
€ 4.992,78 volledig heeft besteed aan kleding, een in Duitsland zwervende vriend en familie in Kameroen.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Met name door ervoor te kiezen het in 4.2 bedoelde bedrag niet te besteden aan de kosten van verhuizing en stoffering, heeft appellant een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid getoond. Dit kan niet worden afgewenteld op de bijstand.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A.A.H. Ibrahim