ECLI:NL:CRVB:2020:3060
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zich ziek had gemeld wegens energetische klachten, had in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten vanwege diverse medische klachten, waaronder hartproblemen en PTSS. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen de medische situatie van de appellant correct hadden beoordeeld en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) juist was ingevuld. De Centrale Raad onderschrijft deze conclusie en stelt vast dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die de eerdere beoordeling zou kunnen weerleggen. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de appellant zijn voorgehouden, medisch geschikt zijn. De argumenten van de appellant, waaronder de stelling dat hij de Nederlandse taal niet machtig is, worden verworpen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.