In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, een voormalig ambtenaar van de Universiteit Maastricht, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van bestuur van de Universiteit Maastricht, dat zijn bovenwettelijke werkloosheidsuitkering niet had aangepast naar aanleiding van een herberekening van zijn dagloon door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad oordeelde dat het college zich terecht had aangesloten bij het onherroepelijk geworden besluit van het Uwv van 1 september 2017, waarin het dagloon van de appellant was herberekend. De Raad stelde vast dat de bepalingen van de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Nederlandse Universiteiten 2014 (BWNU 2014) van toepassing waren en niet die van de BWNU 2017, die per 1 januari 2020 in werking was getreden. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat het college verplicht was om een hoger dagloon vast te stellen per 1 januari 2016, ondanks zijn argumenten over zijn ontslag en de garanties in de vaststellingsovereenkomst. Het beroep op de hardheidsclausule in artikel 22, vierde lid, van de BWNU 2014 werd eveneens afgewezen, omdat de situatie van de appellant niet onder deze bepaling viel. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.