ECLI:NL:CRVB:2020:3051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
19/2768 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de medische indicaties voor urenbeperking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had zich ziek gemeld en ontving een Ziektewet-uitkering. Het Uwv had haar uitkering beëindigd op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door een verzekeringsarts was opgesteld. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere bezwaren herhaald en voegde zij nieuwe gronden toe, waaronder de ziekte van Lyme en de noodzaak voor een urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de zaak terecht had beoordeeld. De Raad onderschreef de motivering van de rechtbank en concludeerde dat er geen medische indicatie was voor een urenbeperking. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van de vastgestelde beperkingen in de FML en dat de diagnose van een ziekte niet automatisch leidt tot een beperking in de arbeid.

Uitspraak

19 2768 ZW

Datum uitspraak: 3 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 juni 2019, 18/6211 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I. Winia hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door W. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als vestigingssecretaresse van een accountantskantoor. Dat dienstverband is beëindigd in verband waarmee zij met ingang van 1 september 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Vanuit die situatie heeft zij zich met ingang van 12 juli 2017 ziek gemeld. In verband daarmee is haar met ingang van 11 oktober 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van de zogenoemde Eerstejaars ZW-beoordeling heeft een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts onderzoek verricht. De naar aanleiding van dat onderzoek vastgestelde beperkingen zijn neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Op basis van die FML heeft een arbeidsdeskundige voor appellante geschikte fucties geselecteerd op basis waarvan werd geconcludeerd dat appellante meer meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Overeenkomstig die conclusie heeft het Uwv bij besluit van 16 oktober 2018 de ZW-uitkering per 12 augustus 2018 beëindigd.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 oktober 2018. In verband daarmee heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante onderzocht en kennis genomen van ingebrachte medische informatie. Aanleiding is gezien om de FML bij te stellen. Op basis van de aangepaste FML konden aan appellante nog dezelfde functies worden voorgehouden waarmee zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij beslissing op bezwaar van 16 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar daarom ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Alle klachten, te weten pijnklachten in de nek, schouder en rechter handrug en de verminderde kracht in arm en hand, de hoofdpijn door spanningsklachten, de voetklachten en diverse ontstekingsreacties, waaronder de handartrose, zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken in de beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch en lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector. De rechtbank heeft beschreven wat de bevindingen waren van de verzekeringsartsen en hoe deze zijn verwerkt in de FML. De rechtbank heeft tevens beschreven hoe daarbij rekening is gehouden met informatie van de behandelend sector.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is door het Uwv voldoende gemotiveerd dat de belasting in de functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Er is een toelichting gegeven bij alle signaleringen in het resultaat functiebeoordeling van de geduide functies. Die motiveringen heeft de rechtbank als voldoende inzichtelijk en consistent beoordeeld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante voor de gronden verwezen naar de bezwaren die zijn aangevoerd in de bezwaarschriftprocedure en in de procedure in beroep en verzoekt deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Daaraan heeft zij toegevoegd dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met de vermoeidheidsklachten, concentratieproblemen en de hand en vingerklachten. Zij stelt dat er aanleiding is voor een urenbeperking. Daarbij heeft zij er op gewezen dat de vermoeidheidsklachten kunnen zijn veroorzaakt door de ziekte van Lyme die in 2019 bij appellante is vastgesteld. Tenslotte stelt zij dat er ten onrechte geen beperking is opgenomen voor gefixeerde hoofd- en nekhoudingen.
3.2.
Appellante heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding van de wettelijke rente.
3.3.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter zitting heeft het Uwv gereageerd op de stellingen van appellante ten aanzien van de vermoeidheid, ziekte van Lyme en de urenbeperking.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepaling wordt verwezen naar onderdeel 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De summiere gronden in hoger beroep verwijzen naar hetgeen appellante eerder heeft gesteld. De rechtbank heeft uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd om welke redenen appellante niet is gevolgd in haar standpunt. Aangezien wordt onderschreven wat de rechtbank heeft vastgesteld en overwogen, wordt volstaan te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.3.
Daaraan wordt nog toegevoegd dat het Uwv in de reacties van 2 en 7 mei 2019 is ingegaan op de medische gronden die ook thans weer in hoger beroep worden aangevoerd. Daarin is onderbouwd toegelicht waarom er geen medische indicatie is voor een urenbeperking. Tevens is daarin toegelicht hoe de beperkingen in de keten nek/arm/handen in de FML is verwerkt.
4.4.
Ten aanzien van de gestelde (vaststelling van de) ziekte van Lyme wordt opgemerkt dat, zoals het Uwv ter zitting terecht heeft gesteld, het voor een juiste vaststelling van de beperkingen niet gaat om de diagnose van de ziekte of het gebrek, maar om de beperkingen die daaruit voortvloeien.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.6.
Bij deze uitkomst is er geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. Het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van rente af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.L. Abdoellakhan